DE ACHTURENDAG AAN DE ARTILLERIE INRICHTINGEN.

DE ACHTURENDAG AAN DE ARTILLERIE INRICHTINGEN.

In aanmerking nemende, dat de rijkswerklieden, werkzaam aan de artillerie-inrichtingen aan de Hembrug, door de afgezonderde ligging van die werkplaatsen, dagelijks 12 ½ a 13 ½ uur uit hun gezinnen afwezig zijn, omdat zij of te Zaandam of te Amsterdam moeten wonen, kan men begrijpen met hoe grote vreugde zij in Oktober 1908 het bericht vernamen, dat van November 1908, tot einde Maart 1909, bij wijze van proef, de 8-urige werkdag voor dat tijdvak zou worden ingevoerd, waardoor het verblijf in de werkplaatsen met 1½ uur per dag werd verkort.

rijks-werkman-1907

Maar groter dan hun blijdschap bij het vernemen van deze tijding, was hun teleurstelling toen eind Februari 1909 de mededeling kwam, dat vanaf 1 April 1909 de gewone werktijd weer zou worden ingevoerd.

Nadat door ondergetekende op 3 Maart 1909 over deze kwestie enige vragen aan de minister van Marine, waarnemend minister van Oorlog, waren gesteld, op welke vragen geen bevredigend antwoord kwam, werd door hem een interpellatie daarover aangevraagd, die echter niet gehouden kon worden gezien de weinige tijd waarover de kamer nog te beschikken had. Daarmee is de kwestie echter niet van de baan. De manier waarop in deze door het ministerie van Oorlog met de arbeiders is omgesprongen, maakt het noodzakelijk dat hierover het volle licht wordt verspreid.

In zijn antwoord zij de waarnemend minister van Oorlog, dat geen proef met de achturige werkdag was bedoeld, maar dat slechts om ethische redenen gedurende het minder gunstige jaargetijde de verkorte werktijd was ingevoerd. Hij erkende evenwel, dat de maatregel op zodanige wijze door de hoofden der artillerie-inrichtingen ter  kennis van de werklieden was gebracht, dat daardoor bij de werklieden de indruk kon worden, dat hier inderdaad van een proef met de achturige werkdag sprake was.

Daarop valt dit aan te merken: dat die indruk bij de werklieden niet alleen kon, maar noodzakelijk gewekt moest worden. Eind Oktober liet het hoofd der munitiefabriek de toen nog bestaande groepsvertegenwoordiging van de werklieden ontbieden en deelde haar mede, dat bij beschikking van de minister van oorlog een achturige werkdag, bij wijze van proef, zou worden ingevoerd, dat het dus van de werklieden zou afhangen of de proef zou slagen en dat alle kleine voor en nadelen zeer nauwkeurig zouden worden opgetekend. De groepsvertegenwoordiging kreeg de gelegenheid dit aan de werklieden bekend te maken. Luitenant Reinders, die bij de bespreking aanwezig was, heeft er ook nog in het bijzonder de aandacht op gevestigd, dat het bij wijze van proef was.

Aan de Munitiefabriek werd het volgende aangeplakt:

,, Ter kennis van het personeel wordt gebracht: vanaf 2 November 1908 tot en met 31 Maart 1909, is bij wijze van proef, de werktijd van 7.17 tot 11.15 vm. en van 11.45 vm. tot 3.45 nm. met dien verstande dat door de jongmaatjes beneden 16 jaar van 11.15 vm. tot 12.15 nm. zal worden geschaft”

(w.g.) De Majoor v. Kuijk. Hoofd der Munitiefabriek, Zaandam, 30 Oktober 1908

Dit gold ook voor de patronenfabriek.

Aan de wapenfabriek werd bekend gemaakt: 

,,Aan het personeel wordt ter kennis gebracht, dat gedurende de a. s. wintermaanden van November e.k. tot April 1909, ingevolge bevelen van den Minister van Oorlog, aan de Hembrug een achturige werkdag zal worden beproefd.”

Moesten de werklieden daardoor niet in de waan komen, dat er een proef genomen werd? De minister erkent dat dat kon gebeuren, doch werpt de schuld van het misverstand op de hoofden der Artillerie-Inrichtingen, want, zegt hij, in zijn antwoord op de gestelde vragen:

„met geen enkel woord is in de betrekkelijke aanschrijving erop gedoeld, dat het hier een proef zou gelden, of werd een uitdrukking met zodanige betekenis daarin gebruikt.”

De vraag is nu :

Heeft de minister van Marine de Kamer maar wat wijs gemaakt, of hebben de hoofden der artillerie-inrichtingen de werklieden bedot? Een van tweeën moet toch. Aangezien echter de hoofden der werkplaatsen aan de Hembrug alles gedaan hebben wat ze konden, om wat zij als een proef beschouwden en als zoodanig ook aan de werklieden bekend maakten, te doen slagen, blijf ik nog aan de goede trouw van die hoofden geloven, tot dat de minister door bet bekend maken van de woordelijke inhoud der aanschrijving mij van het tegendeel overtuigt. Noodzakelijk is dus dat die aanschrijving medegedeeld wordt. Menig werkman loopt nu met den indruk rond, dat men hem bedrogen heeft. Dat het maar weer te doen was om een truc te gebruiken, waardoor de arbeidsprestatie der werklieden verhoogd werd, om dan later met een langere werkdag weer meer van ben te kunnen vorderen.

Want menende met een proef te doen te hebben, hebben de werklieden gedaan wat ze konden om in den kortere werktijd niet minder voort te brengen. Verschillende machines zijn versneld en het resultaat is geweest, dat bij den 8-urendag ongeveer hetzelfde is voortgebracht als vroeger. Alleen in de werkplaatsen voor draagbare wapenen was de arbeidsopbrengst per dag wat minder, hoewel die ook daar per uur nog iets was verhoogd. ; Men vergeet echter niet in aanmerking te nemen dat daar persoonlijk stukwerk in zwang is, waardoor reeds uit de arbeiders geperst is, wat er uit te persen valt, ook door telkens maar de prijzen van het stukwerk te verlagen. Over het algemeen kan gezegd en bewezen worden uit mij ten dienste gestelde staten omtrent de arbeidsopbrengst met den 8-urigen werkdag, dat wat als proef was aangekondigd, als zoodanig zeer goed is geslaagd.. De minister,ontkennende dat er een proef is genomen, en zeggende dat er dientengevolge ook geen uitkomsten van een zoodanige proef kunnen worden medegedeeld, heeft evenwel toch in zijn antwoord op de door mij gestelde vragen gezegd:

,,dat er wel een indruk, was verkregen uit een voorlopig ingesteld onderzoek.”             

En die indruk oordeelde hij voor de werkplaatsen van draagbare wapenen niet gunstig, terwijl aan de patronenfabriek de werkzaamheden belangrijk verschilden met die van voorheen , zodat geen juist beeld kon worden verkregen. Ook voor de vuurwerkerij van de munitiefabriek waren de omstandigheden voor vergelijking ongunstig, omdat merendeels ander., werk werd verricht dan in de voorafgaande jaren, zegt de minister. Hij erkent echter, dat voor zover wel te vergelijken was, de productie bij de kortere werktijd niet of ten minste niet van betekenis met vroeger bleek te verschillen.

Och, als men maar eens een serieuze proef wilde nemen, ik houd mij overtuigd, dat blijken zou, dat verkorting van werktijd best kan, zonder noemenswaardige opofferingen van geld voor het Rijk. Op het nemen van een zodanige proef moet dan ook de Rijkswerkliedenbond met kracht aandringen. Intussen zij opgemerkt, dat wat de minister van Marine tot nu heeft losgelaten, niet veel verwachting opwekt, dat men aan hem een krachtige steun zal hebben. Eerder het tegendeel.

Hoe het aan „Oorlog” staat, valt best af te leiden hieruit: Toen ik de directeur der artillerie-inrichtingen om inlichtingen vroeg naar aanleiding van het weder invoeren van de langere werkdag op 1 April jl., kon ik geen ander antwoord krijgen dan dit:

„De minister heeft mij gelast om per met November 1908 de werktijd te verkorten en nu weder om hem met 1 April op den ouden voet te herstellen.”

 En toen het bestuur van den Rijkswerkliedenbond er de minister naar vroeg zei deze:

,,Als je het van mij had moeten hebben, dan had je het nooit gekregen.”

 Het lijkt minst genomen en zacht uitgedrukt, toch wel wat een „rare boel” aan „Oorlog” te wezen. We hebben intussen een anderen minister van Oorlog gekregen. Laat ons hopen, dat die er beter over denkt. En laten de verenigde rijkswerklieden niet ophouden voor hun achturige werkdag te ijveren.

P. G Helsdinqen.  Den Haag, 28 Juli 1909.

Bron:  Het volk, dagblad voor de arbeiderspartij

Plaats een reactie