STRIJDGASSEN, EEN REGERING IN DE KLEM.

STRIJDGASSEN, EEN REGERING IN DE KLEM.

In het jaar 1929 trad het vraagstuk der gifgassen als oorlogswapen meer dan ooit op de voorgrond. Vooral in Amerika waren de scheikundigen druk aan het werk met het produceren van en het nemen van proeven met vernietigende gassen. Ook in Nederland zat men niet stil. Aan de Hembrug was de kapitein der genie, Van Til, dagenlang bezig in een laboratorium dat ten zijne behoeve was afgestaan en speciaal ingericht. Kapitein van Til nam als basis de ontdekking van een Zweedse ingenieur, die in enige uren miljoenen kubieke meters gas kon ontwikkelen tot het onzichtbaar maken van oorlogsdoelen. Het ging er nu maar om dit gas aan het z.g. mosterdgas te verbinden. Dan was voor Nederland een afweerwapen geschapen, dat als afdoende kon worden beschouwd voor elke aanval te land of ter zee. Kapitein van Til was met zijn proefnemingen reeds grotendeels geslaagd. Nog niet geheel en al, maar binnen enkele weken hoopte hij zijn werk te hebben beëindigd. Van Til werkte voort. In het diepste geheim. Slechts vijf mensen waren op de hoogte van de gasproeven aan de Hembrug. Daar waren, de majoor van Aa directeur der artillerie inrichtingen, de minister-president, de minister van financiën, die de plannen moest financieren, de minister van oorlog en de uitvinder zelf.

gifgassen

Strijdgassen

Op een fraaie herfstmorgen zat de minister president in zijn gerieflijk arbeidsvertrek aan het binnenhof te ‘s-Gravenhage. De premier was juist bezig enkele rapporten in te zien, toen de deur van zijn kamer openvloog. De directeur van de Hembrug stormde naar binnen, voorbij de secretaris-generaal, die met een schouderophalen den minister aanzag en de deur sloot. De directeur zag vuurrood. Op zijn voorhoofd parelden druppeltjes zweet, ofschoon het weer vochtig was en guur. Zijn overjas was stoffig. Hij liet zich op een stoel neervallen, zijn handen trilden op de leuning. De minister-president was opgestaan ,,wat is er?” vroeg hij, met zijn handen steunend op het bureau. ,,Hij is weg …..” stootte de directeur met moeite uit. Van Til, zijn aantekeningen verdwenen …. Alles weg!” De premier viel terug in zijn bureaustoel. ,,Wat zeg je?” vroeg hij verblekend. ,,Ik ben direct in een auto hierheen gekomen, om U …!”. Ja, ja…” antwoordde de premier, achterover geleund. De plotselinge slag scheen den krachtige man geheel van zijn stuk te hebben gebracht en geen wonder. Wat de directeur van de Hembrug hem verteld had, betekende vrijwel de val van zijn kabinet. Wanneer ‘t volk er achter kwam, dat de regering een dergelijke uitvinding zich afhandig had laten maken, zou zij onmogelijk zijn. Afgezien nog van de onaangenaamheden die men zich misschien van het buitenland op den hals haalde. Was de uitvinding naar Duitsland gegaan, dan zou natuurlijk de entente op haar achterste benen gaan staan. De minister scheen zich te herstellen. Hij ging naar de telefoon. ,,Even mijn collega’s van oorlog en financiën opbellen, dan kunt u vertellen en kunnen wij daarna beraadslagen wat te doen”. Na den hoorn aan den haak gehangen te hebben kwam de premier, de handen in de zakken gestoken, op den directeur van de Hembrug toe, die voor zich uit zat te staren, een toonbeeld van iemand die door het ongeluk getroffen is. ,,Een glaasje water?” vroeg hij. En hij schonk hem uit de karaf, die op zijn bureau stond. Met een dankbare blik keek de directeur hem aan. Men herkende in hem terstond den militair. Zijn gestalte was krachtig en slank, ofschoon nu zijn rug gebogen leek. Om de lippen lag een vastberaden uitdrukking. Wat geschied was, moest voor dezen man wel een afschuwelijke betekenis hebben. Was hij niet verantwoordelijk voor de veiligheid der uitvinding.

Een korte tik op de deur. De minister van financiën trad binnen. Een persoonlijkheid, dat zag men op het eerste gezicht, het hoge voorhoofd was bedekt door een grijzende, kort geknipte haartooi. De grijze ogen schitterden. De premier lichtte hem kort in. ,,Hm”, zei de minister, hij scheen onbewogen, maar om den mond had het toch even getrokken. Even later kwam de minister van oorlog, kort van gestalte, met achter zijn brillenglazen vrolijk rondkijkende ogen. Toen hij het verpletterende nieuws vernam werd hij vuurrood, sprong van zijn stoel en wilde uitvaren tegen den directeur. De premier legde echter kalmerend zijn hand op den arm van zijn collega van oorlog, keek hem met zijn donkere ogen afkeurend aan en dwong hem zodoende weer plaats te nemen. De directeur vertelde met horten en stootten. De kapitein Van Til was Maandagmorgen omstreeks tien uur aan de Hembrug geweest, waarschijnlijk om zijn aantekeningen te halen. Persoonlijk had de directeur hem niet gezien, wel echter hadden enige andere officieren hem opgemerkt. Eén van hen had nog enige woorden met hem gewisseld. Wanneer de kapitein weggegaan was, wist hij niet precies, maar het moet niet lang daarna geweest zijn, want op de lunch van half een had hij zich tegen zijn gewoonte niet laten zien. Ook ’s middags had geen mens den kapitein opgemerkt en vanmorgen, toen de directeur eens bij hem in het laboratorium was gaan kijken, was hij er niet geweest. De directeur had toen zijn woning in Amsterdam opgebeld en de huisknecht had hem medegedeeld, dat de kapitein Van Til gisteren, dus Maandagmorgen om negen uur op den gewone tijd zijn woning had verlaten om zich naar de trein te begeven voor zijn reisje naar de Hembrug. Tot op dit ogenblik was de kapitein nog niet teruggekeerd en de huisknecht begreep er niets van. De directeur was teruggesneld naar het laboratorium, had in het daarin afgesloten kantoortje de brandkast geopend. De aantekeningen waarin de scheikundige formules van de proeven waren vastgelegd lagen er niet in. Het lag dus voor de hand dat de kapitein den vorigen dag de aantekeningen gehaald en mee naar huis genomen had, om ze daar verder bij te werken. Iets wat wel meer geschiedde. Vermoedelijk was de kapitein met zijn tekeningen onderweg opgelicht, of, en in zekeren zin hoopte de directeur, dat dit het geval zou zijn, was de kapitein een ongeluk overkomen. In dat geval zou men naar alle waarschijnlijkheid de kostbare aantekeningen terug kunnen vinden. ,,Nu weten de heren er alles van”, besloot de directeur van de Hembrug zijn verhaal en wiste zich met zijn zakdoek het voorhoofd af.

– Het wil mij voorkomen……, begon de minister van oorlog.
– Dat de directeur aan dit geval totaal onschuldig is, viel de premier hem in de rede. Want naar alle waarschijnlijkheid heeft alles zich buiten de terreinen van de Hembrug afgespeeld en verder strekt de verantwoordelijkheid van den directeur zich niet uit.
– Wanneer ik mijn opinie in deze zaak zou mogen uiten, sprak de minister van financiën, zou het aanbeveling verdienen om het hoofd van de plaatselijke recherche te waarschuwen en op de hoogte te brengen.
– Ook van de uitvinding? Stiet de minister van oorlog uit.
– Dat zal wel moeten was het kalme antwoord.
– Daar ga ik mee akkoord, zei de premier en ging naar de telefoon.

Een kwartier later stapte een lange magere man binnen, wiens bleek gezicht werd geaccentueerd door een haviksneus waaronder dunne lippen een streep trokken. De staalblauwe ogen glansden koel. Op zijn gelaat lag een uitdrukking van onverzettelijke wilskracht. Toen hij plaatsgenomen had, legde hij de toppen van zijn lange witte vingers tegen elkaar en keek over zijn handen heen de spreker aan. Dit was de minister van financiën, die op de hem eigen kernachtige wijze een exposé van den toestand gaf. Onbewogen, als een stenen beeld luisterde het hoofd van de recherche toe.
– Mag ik enige vragen stellen? Vroeg hij tenslotte. De premier knikte.
– Kunt u mij een beschrijving geven van het laboratorium en de ligging daarvan ten opzichte van de andere gebouwen?
– De directeur wil misschien deze vragen wel beantwoorden? Vroeg de minister van financiën?
– Het laboratorium is een alleenstaand gebouwtje, de ramen zijn van matglas. Alleen kapitein Van Til is er in werkzaam en heeft er de sleutels van. Ik natuurlijk ook.
– Is het mogelijk, dat de kapitein in zijn laboratorium bedwelmd is en later weggevoerd?
– Dat zou toch gezien moeten zijn?
– ’s Nachts? De directeur haalde de schouders op.
– Er waren absoluut geen sporen van een worsteling.
– Weet iemand dat de kapitein zulke belangrijke proeven neemt?
– Behalve wij hier en de kapitein niemand.
– Pardon het laboratorium wordt niet bewaakt?
– Neen, om de aandacht niet te trekken, in overleg met de minister van oorlog zelf……
-Ja, ja dat is zo beaamde de minister.
– Kunt U mij ook zeggen wat voor soort man de kapitein Van Til is? Getrouwd?
– Kapitein Van Til is niet getrouwd. Voor zover mij bekend is, heeft hij zelf in het geheel geen familie, behalve een paar oude tantes en een ouden oom. Van Til leeft alleen op kamers in Amsterdam, met een ouden huisknecht, dien hij al jaren heeft. Ik weet dit omdat ik hem wel eens een enkele maal heb bezocht.
– Hoe waren zijn financiële omstandigheden? Speelde hij wel eens?
– Van Til was enigszins gefortuneerd, hij behoefde van zijn traktement alleen niet te leven. Hier glimlachte de minister van financiën even.

– Voor zover mij bekend is, leidde hij een zeer geregeld leven. Hij was een harde werker. Alleen in een mooi concert of een mooie toneelvoorstelling stelde hij belang. Spelen zal hij stellig nooit gedaan hebben.
– Vrouwen?
– Daarvan had hij een afkeer. Tenminste zo is mij verteld.
– Kan ik persoonlijk een bezoek aan het laboratorium brengen?
– Met alle genoegen.
– Ik kan u dan nog enkele nadere gegevens vragen.
– U begrijpt de buitengewoon delicate positie, waarin de regering zich door deze zaak bevind….., begon de premier. De magere man boog.
– Het verdwijnen van de kapitein Van Til zal natuurlijk publiek worden, ging de minister voort, de bladen zullen er kolommen over schrijven. Maar het verdwijnen der papieren moet strikt geheim blijven. De chef der recherche glimlachte. Het is wel goed, dat de bladen alvast maar een kluif hebben, waar ze op af kunnen vliegen. Het onderzoek, vervolgde hij op zakelijke toon, kan in tweeën worden gesplitst: a. dat naar den kapitein, b. dat naar de aantekeningen. Het eerste kan door de gewone politie geschieden, welke daarbij niet op de hoogte zal worden gebracht van de verdwijning der papieren. Het geval is een bijzonder geval, doch heeft dit voordeel, dat bij het onderzoek gebruik kan worden gemaakt van de gegevens van a. Natuurlijk zal ik de personen, aan wie ik het onderzoek in zake geval b. opdraag, geheel in vertrouwen moeten nemen. De minister van financiën knikte.
– Is dat absoluut noodzakelijk? Vroeg de minister van oorlog. De chef knikte. Het is van het grootste gewicht, dat men precies weet, wat men op moet sporen. Bovendien kan ik mij niet voorstellen, dat iemand zulk een onderzoek ter hand wil nemen, wanneer hij niet ten volle wordt vertrouwd, en het tegenovergestelde merkt men gauw genoeg. Dan zou ik U nog willen opmerken, dat ik geheel vrij wens te blijven in de wijze, waarop ik geval b. wil laten onderzoeken, dus geen instructies van hoger hand. De minister van financiën fronste het hoge voorhoofd.
– Anders zou ik mijn taak en de verantwoordelijkheid niet kunnen aanvaarden. De drie heren keken elkaar aan en knikten. Als het moest, dan moest het
– Nog een vraag, zei de minister van oorlog, wat denkt U van het geval? De chef haalde zijn schouders op.
– Ik kan er natuurlijk nog niets van zeggen. Een ongeluk lijkt mij vrijwel uitgesloten. De kapitein is geen kind, en bovendien zouden wij er dan wel wat van gehoord hebben. Ik vermoed , dat het om de papieren te doen is en dan is het natuurlijk niet onmogelijk, dat wanneer deze in veiligheid zijn gebracht, ik bedoel vanuit het standpunt van de tegenpartij gezien, dat de kapitein wordt losgelaten. Ja, maar dan ….., begon de minister van oorlog. Dan zou U het geheim nog niet aan de grootte klok kunnen hangen en de tegenpartij zal de papieren te gelde maken en voorgeven, dat de proeven vrucht van eigen arbeid en studie zijn. Ik geloof, dat wij nu de zitting wel kunnen opheffen sprak de premier. De chef boog. Dan mag ik misschien met u meerijden naar de Hembrug, majoor. Wij hebben geen tijd te verliezen. (Fragment uit de roman ,,De eervolle opdracht”) ©1939 R.J.Brandenburg.

 

Plaats een reactie