EEN GROTE RAMP VOORKOMEN.

EEN GROTE RAMP VOORKOMEN.

Op en rond twee maart 1927 meldden verschillende kranten en bladen het volgende: De minister van Oorlog heeft onlangs schriftelijk, door het toekennen van een geldbedrag en door het betuigen van zijn grote tevredenheid aan de sergeant P.Berghuis en de chauffeur J. Kurschmer, beiden van de afdeling expeditie der Artillerie Inrichtingen aan de Hembrug en de jeugdige landbouwer Stolwijk, wonende in den Groote IJpolder bij het kruitvoorraadmagazijn onderscheiden. Die onderscheiding viel hun ten deel voor het manmoedig optreden, waardoor de westkant van Amsterdam voor een verschrikkelijke ramp werd gespaard. Om de gemoederen van de Amsterdammers niet te verontrusten, is het gebeurde geruime tijd geheim gehouden. Maar nu, enkele maanden later, mag aan de daden van deze dappere mannen bekendheid worden gegeven.

Situatie Grooten IJpolder

De feiten zijn de volgende: Op zekere dag in het late najaar werd, zoals wel vaker gebeurd gebeurt, een voorraad patronen, schietkatoen en nog meer hoogst gevaarlijke ontplofbare goederen, onder leiding van sergeant Berghuis, per vrachtauto van de Hembrug naar het kruitmagazijn aan de andere zijde van het Noordzeekanaal vervoerd. De militaire chauffeur Kurschmer zat achter het stuur.

Sergeant P. Berghuis

Chauffeur J. Kurschmer

Toen de wagen aan de overkant, in de Grooten IJpolder, op ongeveer vijftig meter afstand van het kruitmagazijn gekomen was, sloegen plotseling de vlammen uit de motorkast. De sergeant en chauffeur sprongen van de auto en schreeuwden de in het land werkenden boerenarbeiders toe: „Mannen vlucht, redt je leven!” Beide op lijfsbehoud bedacht gaven daartoe aanvankelijk het voorbeeld. Maar direct daarop volgend keerde de sergeant, op de voet gevolgd door de chauffeur terug en begonnen nerveus en haastig de kisten met de gevaarlijke lading van de wagen te halen. Ze waren hiermee nog maar net begonnen, toen zij hulp kregen van de boerenzoon Stolwijk die de wagen op handen en voeten kruipend was genaderd. Het dappere drietal wist in korte tijd de gevaarlijke lading op een veilige afstand te brengen en de vlammen met opgespitte aarde te doven. De wagen was geheel uitgebrand, maar dat had geen enkele betekenis tegenover de ramp die door deze wakkere mannen was voorkomen. Met het kruithuis in de onmiddellijke nabijheid en de petroleumhaven, tankinstallaties en enige grote fabrieken op niet al te grote afstand, zou er bij het in aanraking komen met het vuur van de exploderende lading van de grote vrachtauto een reusachtige explosie hebben kunnen ontstaan die zeker een belangrijk deel van Amsterdam had weggevaagd. Het is dan ook geen wonder dat de regering de moedige daad van dit drietal heeft erkend. De uitreiking die afgelopen zondag aan de Heerengracht plaats vond, heeft menigeen doen inzien welke ernstige gevolgen een ontploffing teweeg kan brengen. Wij achten het niet ondienstig, er op te wijzen, voor welk een groot gevaar door dit kordate optreden, Amsterdam enkele maanden geleden, is behoed.

Op vier maart 1927, verscheen het volgende bericht:  Toen wij enige dagen geleden de namen hebben vermeld van de. drie wakkere mannen, om hun kranig optreden hij het gebeurde in de Grooten IJpolder door de minister van Oorlog een beloning en een tevredenheidsbetuiging waardig gekeurd, hadden wij allerminst de bedoeling ongerustheid te wekken. Maar wat in de met kruitmagazijnen bestrooide Grooten IJpolder geschied, was nu eenmaal gebeurd en de aanleiding tot de regeringsonderscheiding voor sergeant P. Berghuis, chauffeur J. Kurschmer en de landbouwer H. Stolwijk mocht eveneens gereleveerd: en ter waarschuwing voor de toekomst, en als dankbaarheidsuiting uit de ambtelijke sfeer tegenover hen, die mogelijk iets ernstigs hebben weten te voorkomen. Nu echter van ambtelijke zijde wordt getracht de betekenis van hetgeen voorviel en dus ook het kordate optreden van de genoemden, te verkleinen, worden wij genoodzaakt andermaal het gebeurde op te halen. Wij laten daarom enkele ooggetuigen aan het woord.

Landbouwer Stolwijk vertelt:

Landbouwer Stolwijk

„Het is gebeurd in den namiddag van den 16e september 1926.” „Op een stuk land gelegen op enige afstand van den Noorderweg in de Grooten IJpolder was mijn tractordorsmachine aan het werk, twaalf of dertien knechten waren er ook aan dn arbeid. Ik bevond mij in een boerderij op enige afstand, zag plotseling vlammen slaan uit een munitie auto die van het patronenmagazijn, waarbij sergeant Berghuis woont, op weg was naar de Artillerie Inrichtingen. Er voor bevreesd dat er een ontploffing zou plaats hebben, die ook voor mijn dorsmachine gevaar zou opleveren, rende ik naar de machine, zette die stop en zag dat het volk in het land zich met grote snelheid verwijderde. Ik zag, toen ik naar het bouwland toeliep, dat de sergeant en de chauffeur van de munitiewagen de armen ophieven in de richting van de knechten, zij moeten ook iets hebben geroepen maar wat, kon ik niet verstaan, al begreep ik dat het een soort van waarschuwing was, om te vluchten. Nauwelijks had ik de dorsmachine stopgezet of ik zag sergeant en chauffeur weer op de auto toelopen, zij begonnen aan; de achterzijde de wagen te lossen. Ik ging onmiddellijk helpen, sergeant Berghuis zei: „Flink zo”, en „gauw mannen, want het is een gevaarlijke lading”.

Wij brachten er met gezamenlijke krachten twee grote gevulde kisten uit, ze voelden ten minste zwaar aan, en ook enige kardoezen. Nadat de lading op enige afstand was neergezet, is de brandende auto, door duwen, verder van de ontplofbare stoffen, afgereden.”

„Vreesde u ernstig gevaar?” vroegen wij.

„Ja, mooi was het niet, wij wonen hier feitelijk tussen de kruithuizen, en de auto raakte ook tussen twee munitiemagazijnen, al liggen die op enige afstand, in brand. Het vuur had het houten bovenstuk achter de chauffeurszitting reeds vernield, de asbestplaat werd warm en de zeilen kap werd óók al aangetast. Toen de wagen was weggereden is de brand, die onder de carburateur zijn haard had, met aarde geblust; een blustoestel heb ik niet zien bezigen, maar op die mededeling kunt u geen peil trekken. De twee mannen van de Artillerie Inrichtingen begonnen dadelijk de wagen af te breken. Enige uren later is lading en het auto overschot, door een Hembrugauto weggehaald. De sergeant bedankte mij voor mijn hulp en vroeg of ik, bij het onderzoek naar de schuldvraag, als getuige zou willen optreden. Ik stemde daarin toe en werd dientengevolge enige tijd later door iemand van de rijksrecherche, gestationeerd aan de Hembrug, opgezocht. Hij vroeg mij of ik enig denkbeeld had aangaande de oorzaak; ik antwoordde ontkennend. Wel zei ik hem dat ik het als leek gevaarlijk vond dat die munitiewagens, die hier toch dagelijks de polder van en naar de kruithuizen, doorkruisen, een kap van zeildoek hebben. „Is het zeil door de zon om zo te zeggen uitgedroogd”, dan is het bij het minste wissewasje, onmiddellijk in brand.”

„Ja”, antwoordde de rechercheur, „ik heb ze dat aan de Hembrug al zoo dikwijls gezegd, maar ze trekken er zich niets van aan!”

Een andere ooggetuige.

Cornelis de Kegt, landbouwersknecht, was op die middag va de 16e september 1926 op het land bij de Noorderweg, bij de dorsmachine van Stolwijk werkzaam.

,,Het zal omstreeks drie uur geweest zijn toen uit de bedoelde munitie auto de vlammen sloegen.

De sergeant van het patronenmagazijn en de chauffeur sprongen er af, zwaaide met de armen en riepen ons toe: „Mensen berg je, denk om je leven!” U begrijpt, wij liepen als hazen, maar op zowat vijftig meter afstand, ging ik liggen bij een sloot, zodat ik van verre kon zien wat er gebeurde. Een ogenblikje later zag ik dat sergeant en chauffeur terugkwamen, een stuk van de kap brandde toen al. Zij begonnen aan de achterzijde de lading te lossen, even later kwam mijn baas Stolwijk er ook bij. Zij werkten had met hun drieën en sjouwden kisten en projectielen van grote afmeting weg. De wagen is, na te zijn ontladen, weggeduwd, de militairen zetten daarna het blussingswerk in met een spuit die slootwater en bagger opzoog en het op de vlammen werpen van aarde, voort. Zij braken later de verbrande houten delen van de auto en smeten die in de sloot. De sergeant heeft later op den middag nog verklaard, dat het hachelijke ogenblikken waren geweest”.

Bronnen diverse kranten waaronder het Algemeen Handelsblad van 2 en 4 maart 1927  foto’s Nationaal Archief , ©PDKAIH2015

 

 

Plaats een reactie