ARBEIDSCONFLICTEN BIJ DE ARTILLERIE INRICHTINGEN

Het bedrijf.

Minister van Oorlog, N(icolaas) Bosboom

Gedurende de 1e Wereldoorlog werkten er bij het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen ruim 8500 personen, het merendeel was in vaste dienst. Het andere deel bestond uit losse arbeidskrachten en dienstplichtige militairen.
     Omdat het bedrijf wapens en munitie vervaardigde, ressorteerde het rechtstreeks onder de Minister van Oorlog, N(icolaas). Bosboom. De leiding van het bedrijf lag, mede daarom in handen van beroepsmilitairen en kende als logisch gevolg daarvan een sterk hiërarchisch karakter.

Arbeidsomstandigheden.

De arbeidsomstandigheden in het bedrijf waren er ronduit slecht.
     Men werkte er zeer lange dagen, hadden slechts korte pauzes en ontvingen een in verhouding tot hun prestaties een zeer karig loon. De officieren die de leiding hadden, gedroegen zich heel onbeschoft tegenover de arbeiders. Verder dreven zij de arbeidsproductiviteit voortdurend op en indien hieraan, om wat voor reden dan ook niet werd voldaan, schroomden zij niet om het personeel te dreigen met ontslag en zelf bedachte straffen zoals het verlagen of inhouden van loon.

Stakingen.

Het kon niet uitblijven dat de werklieden zich gingen verzetten tegen de arbeidsvoorwaarden en omstandigheden waaronder zij moesten werken. En na een reeks van conflicten, barstte in augustus 1916 de bom en brak de eerste staking uit.
     De aanleidingen voor deze grote staking waren o.a. de onbeschofte behandeling, het steeds maar weer opvoeren van de productiesnelheid en het dreigen met straffen of ontslag door de officieren. Ook de lage lonen, toeslagen, onlogische indeling van de dag en nachtroosters en de hygiëne in de was en kleedlokalen maakten deel uit van hun grieven.

Werkwilligen verlaten onder begeleiding van politie en Marechaussee het station Amsterdam. 1916

De vakbond.

Op 18 april 1918 bemoeide de ABLR, (Algemeene Bond Losse Rijkswerklieden) zich met de voortdurende conflicten en riep een staking onder de losse arbeidskrachten uit.
     De aanleiding voor deze staking was de als gevolg van de mobilisatie ingestelde verlenging van de toch al zeer lange werkdagen. Van maandag t/m vrijdag bedroeg de werktijd 12 uur en op de zaterdag 10 uur. Pauzes en reistijden kwamen hier nog bovenop. Gemiddeld waren de werklieden zo’n 82 uur per week van huis.
     De eerste dag van de staking, die de belangrijkste staking gedurende ww1 in Nederland zou worden, lagen c.a. 3000 werklieden het werk neer. De tweede dag zou dit aantal oplopen tot c.a. 4500 werklieden.
     Een andere doch niet onbelangrijke reden voor de staking waren idealistische motieven, voor de ABLR en de arbeiders was het uitroepen van en het staken zelf, een middel waardoor er tegen de oorlog en de kapitalistisch ingestelde staat kon worden geprotesteerd.

Dienstplichtigen.

De commandant van de Stelling van Amsterdam, A.R. Ophorst, had er kennis van genomen dat ook de dienstplichtige militairen die bij de Artillerie Inrichtingen te werk waren gesteld aan de staking deelnamen. Hij sommeerde dat alle stakende militairen zich gekleed in hun uniform moesten melden. De militairen reageerden niet op dit bevel. Een kleine gedeelte van hen is gearresteerd en enkele anderen meldde zich pas na de staking. Het overgrote deel is simpelweg weggebleven.

Overleg.

Nadat de vakbond ABLR de militairen ( 14 a 1500 man) aanspoorde om zich te melden verschenen zij op 25 april weer op het toneel.
De ABLR had de volgende reden om de militairen aan te sporen:
1 Zij wilden het overleg met de minister van Oorlog herstellen.
Dit was op 24 april door de Nederlandse regering afgebroken omdat zij geen stakende militairen wenste te zien. Indien de stakende militairen zich tegen hun arrestatie zouden verzetten, was de regering daarom van plan om in Amsterdam een algemene staat van beleg aan te kondigen.
2 De bond wilde niet langer verantwoordelijk zijn voor de militairen.
3 De militairen hadden in tegenstelling tot de andere stakers geen bonboekjes en broodkaarten gehad omdat die waren ingetrokken.
4 Er dreigde strafrechtelijke vervolging, de krijgsraad zou de militairen voor desertie kunnen veroordelen.

Straffen voor de stakende militairen.

Generaal Majoor R.A. Ophorst. Commandant van de Stelling van Amsterdam

Commandant A.R. Ophorst, van de Stelling van Amsterdam gelastte de overplaatsing van de stakende militairen naar diverse legeronderdelen.
     De commandant bij de Hembrug negeerde dit en gelastte dat de militairen zich de volgende dag op hun werk aan de Hembrug moesten melden. De volgende dag verschenen zij in burgerkleding op hun werk. Ondanks het staken en vervolgens negeren van bevelen bleven de militairen tot ongenoegen van de stelling commandant onbestraft.

De autoriteiten.

Enige tijd later besloten de autoriteiten dat het toch een beter plan was om de dienstplichtigen over te plaatsen en werden zij naar diverse legeronderdelen die ver van de hoofdstad waren gelegen gestuurd.
     De dienstplichtigen die naar een legeronderdeel in Leeuwarden waren overgeplaatst, toonden daar hun ongenoegen door met stenen naar het hoofd van een officier te gooien. Wat niet ongestraft is gebleven.

Resultaat van de staking.

Op 23 mei 1918 eindigde de staking van de losse arbeiders aan de Hembrug. Veel van de stakers toonden zich weer werkwillig en gingen weer aan de arbeid.
     Ze hadden met de staking niets vermeldingswaardig bereikt.
Een paar dagen na de staking, in juli volgde er toch nog een klein succesje voor de stakers. De leiding aan de Hembrug verkortte de arbeidstijd met 7 uur. Maandag tot en met vrijdag werd de arbeidstijd met 1 uur per dag en op de zaterdag met 2 uur ingekort.  ©PDKAIH2019

Plaats een reactie