STAATSBEDRIJF DER ARTILLERIE INRICHTINGEN PRODUCEERDE MOSTERDGAS.

STAATSBEDRIJF DER ARTILLERIE INRICHTINGEN PRODUCEERDE MOSTERDGAS.

Links het gebouw van de mosterdgasinstallatie rechts het laboratorium op het Hembrugterrein. (uitsnede van grotere foto)©GAZ

 

Wat is en doet mosterdgas.

Mosterdgas is een strijdgas dat in tegenstelling tot zijn naam geen gas is. Bij kamertemperatuur is deze stof een olieachtige substantie. Pas bij het bereiken van het kookpunt (217°c ) verdampt de olie en veranderd in een gas. Vanaf een hoeveelheid van 70 milligram per kubieke meter lucht is het gas dodelijk. Drie uur na het in contact komen met de olie voelt het of er spelden in de huid prikken en wordt deze rood. De rode plek die is voorzien van een witte rand begint hevig te gloeien. Nog twee uur later sterft de huid af (de witte rand rood en wordt de rode plek wit). Er ontstaat een soms wel een centimeter hoge blaar gevuld met een heldere vloeistof. Zodra de blaar openbreekt zakt de dode huid in en gaat  gas gaat verder met zijn vernietigende werking. Deze diepe wonden zijn erg gevoelig voor diverse infecties. In dampvorm tast het ogenblikkelijk de longen en daarmee de ademhaling aan.

Vinger kwijt door ongeval.

Hoe gevaarlijk dit mosterdgas kan zijn bleek in juli 1934, toen er bij de Artillerie Inrichtingen aan de Hembrug proeven werden genomen met kleding die vermoedelijk tegen dit strijdmiddel bestand zou moeten zijn. Eén van de laboratorium medewerkers, de 25 jarige Zaandammer W.v.H bracht een fles met een geringe hoeveelheid van dit goedje van het ene naar het andere vertrek. Bij het passeren van de deur sloeg deze dicht als gevolg waarvan de fles brak. De man kwam in contact met de vloeistof en raakte daardoor zeer ernstig gewond. Hij werd door verschillende personen onmiddellijk met chloorkalk behandeld. Eén van de hulpverleners kreeg het goedje aan zijn hand en een vinger werd behoorlijk aangetast. Hij en de hr. v. H. zijn voor verdere behandeling naar het ziekenhuis te Zaandam vervoerd. De vinger van de hulpverlener was niet meer redden en moest worden geamputeerd.

Substantie die beschermd tegen mosterdgas gevonden.

In oktober 1935 bezocht een journalist de N.V. Veenendaals Stoomspinnerij en Weverij, hij wilde meer weten over de uitvinding van prof. Dr. J.P. Wibaut en drs. J.Th. Hackmann die een substantie hadden uitgevonden die bescherming kon bieden tegen strijdgassen.

Veenendaalsche Stoomspinnerij en Weverij © Geheugen van Nederland

Al enige jaren werden er in de fabriek, in samenwerking en op aanwijzing van de Ir. A.J. van der Weduwen, technoloog en hoofd van het laboratorium bij het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen proeven genomen die tot doel hadden stoffen / pakken te ontwikkelen die bestand zouden moeten zijn tegen blaartrekkende gassen en in het bijzonder tegen mosterdgas. De fabriek had grote inspanningen moeten verrichten om de machines in te stellen op het preparaat dat zich heel anders gedroeg dan de andere strijkbare massa’s die de fabriek gewend was te verwerken. De bestaande machines van de rubber afdeling werden niet geschikt bevonden voor het proces. Een ander probleem was dat het preparaat zeer snel kon ontbranden, wat het geheel een gevaarlijk bezigheid maakte. Toen de nieuwe apparatuur eindelijk bedrijfs gereed was werden de proefopdrachten in opdracht van het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen opgeschort. Er moesten nog de nodige aanpassingen in het preparaat zelf worden aangebracht. De gemaakte pakken boden al een behoorlijke bescherming maar lieten ook nog veel te wensen over.

Stof voldoet aan verwachtingen.

In juni 1936 werden er in het scheikundig laboratorium van der Artillerie Inrichtingen aan de Hembrug nog steeds proeven genomen met mosterdgas dichte stoffen. De nieuwe stoffen waren gedurende enige twee tot vijf uur durende tests, aan de inwerking van mosterdgas en actieve chloor blootgesteld. Deze tijden zijn aanzienlijk langer dan dat er in een actieve periode van oorlogvoering voor zou kunnen komen. Bij alle proeven, waar de regering overigens haar volledige medewerking aan had verleend, sprong er één geïmpregneerde stof boven de rest uit. De stof, een uitvinding van de heer G. van der Veen uit ’s Gravenhage, bleek te voldoen aan de gestelde verwachtingen.

Hr. van der Veen herhaald proeven voor de pers.

In zijn laboratorium herhaalde de hr. Van der Veen enige van de proeven voor de pers. Op de tafel stond een flesje met ongeveer 70 gram vloeibaar mosterdgas wat volgens de heer van der Veen voldoende was om 20.000 mensen te doden. Ons land bezit ongeveer een liter van dit gas. Dit is een beetje dat mij voor proeven ter beschikking is gesteld, de rest wordt bewaard in het laboratorium te Hembrug. Hij bracht met een pipet enige druppels van de vloeistof in een kokertje dat was gemaakt van de mosterdgas dichte stof en hield het in zijn hand. Een glazen buisje met mosterdgas gevuld en afgesloten met het door hem uitgevonden impregneermiddel nam hij in de andere hand. Er gebeurde niets. Vervolgens pakte hij 2 stukjes schoenzool, waarvan er één was voorzien van het middel. Het mosterdgas brandde dwars door het onbehandelde stukje het andere bleef onbeschadigd. Er volgden nog twee proeven met chloorkalk en water en ook deze stoffen hadden geen enkel effect op het impregneermiddel. Vervolgens smeerde de uitvinder een geel zalfje op zijn hand (het impregneermiddel) en liet er wat druppels mosterdgas opvallen. Er gebeurde niets en ook een dag later toe ze hem nog even opzochten was er niets aan de hand te zien. Ze hadden nu gezien wat waartoe het nieuwe middel in staat was. Nu was het slechts wachten wat er op de juiste plaatsen aan het belang van deze uitvinding werd gehecht.

Aanschaf van een mosterdgas installatie.

Er werd voor de proefnemingen voornamelijk gebruik gemaakt van zeer kleine hoeveelheden ingekochte strijdgassen. (Nederland mocht volgens diverse verdragen geen strijdgassen produceren / opslaan) In 1938 kwam daar in verandering. Door het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen Hembrug werd er in Hamburg een installatie voor het produceren van kaneelolie (codenaam voor mosterdgas) aangeschaft. Hoewel dit volgens de verdragen nog steeds was verboden had het Departement van Koloniën de opdracht gegeven voor de beproeving van kaneelolie en de aanschaf voor de benodigde installatie hiervoor. Buiten zoeken naar beschermende kleding tegen strijdgassen deed men ook huidproeven op konijnen, ratten en katten. Later werd door de directie ook een Zaanse huisarts bereid gevonden om het goedje te testen op mensen. Deze kregen indertijd hfl.5, – om een druppel kaneelolie op hun geprepareerde arm te laten plaatsen door de huisarts die dan het effect bestudeerde en daarna het goedje weer verwijderde. Was het bedrag dat de mensen hiervoor kregen al een klein vermogen de huisarts kreeg per test zijn overeengekomen bedrag van hfl.25, -.

Beschermend pak te zien op Lubeta.

In november 1938 was het eindelijk zover. Op de luchtbeschermingstentoonstelling Lubeta die in Amsterdam plaats vond, stond een stand van het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen Hembrug. Op de stand werd een pak tentoongesteld dat bescherming bood aan strijdgassen en voornamelijk aan het mosterdgas. De pakken die op zeer korte termijn in grote getalen zouden worden gemaakt, waren van een speciale stof vervaardigd door de N.V. Veenendaalsche Stoomspinnerij en Weverij, die nauw samenwerkte met het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen en de Rijksrubberdienst te Delft. Na de tentoonstelling werd er een wijziging van een koninklijk besluit verwacht. Hierdoor zou het gasdichte kledingstuk geheel voldoen aan gebruik door gemeente en particulieren. Het pak kon worden ontsmet door het in water uit te koken. Zo kon men het na een eerste gebruik, nog minstens vier keer hergebruiken. Door deze eigenschappen was de kleding een bijzondere aanwinst voor de landelijke luchtbeschermingsdienst.

Installatie gedemonteerd.

In 1939 werd de kaneelolie installatie gedemonteerd en werden enige restanten die overbleven op het terrein begraven. Een partij van 240 litervaten werd in een loods opgeslagen. De gedemonteerde installatie werd verscheept naar Batujajar (nabij Bandoeng) Indonesië.

Mosterdgasbunker in Batujajar Indonesië © Reformatorisch dagblad

Geheimzinnigheid rondom ongeval.

In mei 1939 vond er op de terreinen van het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen een ongeval plaats waarover de autoriteiten de grootste stilzwijgendheid in acht namen. Het stond vanaf het begin af aan vrijwel vast dat het hier een besmetting betrof met het gevaarlijke mosterdgas. De 29 jarige ongehuwde grondwerker P. Tichelaar, in dienst van de Rotterdamse N.V. van Wantings Aannemings Mij. die op het terrein van de Artillerie Inrichtingen een nieuw bouwwerk uitvoerden, had een ijzeren staaf die uit de grond kwam aangeraakt. Hij voelde direct een prikkeling in zijn vingers maar schonk daar verder geen aandacht aan. Zonder er verder bij na te denken veegde hij zijn handen aan zijn werkkleding af. Toen hij die avond thuis was werd voelde hij zich niet lekker worden en aangezien hij steeds beroerder werd liet hij de dokter waarschuwen. De arts constateerde dat het lichaam van de man was overdekt met brandblaren en zond hem direct naar het Gemeente ziekenhuis in Zaandam. Vervolgens werd door de geneeskundige dienst de gehele woning van de man met chloorkalk ontsmet.

Gemeente Ziekenhuis Zaandam  © HCZZ

Wat was er nu eigenlijk gebeurd.

Ongeveer een half jaar eerder had men daar bij de Hembrug proeven genomen met verschillende soorten strijdgassen waaronder ook mosterdgas. De voorwerpen, die met de gevaarlijke gassen in aanraking waren geweest waaronder een ijzeren staaf werden na afloop van de experimenten in de grond gestopt. Het was deze staaf die de ongelukkige hr. Tichelaar aantrof en heeft aangeraakt. Nog vijf collega’s werden ook met het mosterdgas besmet, maar ondervonden daarvan geen nadelige gevolgen. Er gingen onmiddellijk geruchten rond dat Justitie niet in de zaak zou worden gemoeid. Dit bleek een maand later onjuist.

Geen verzuim volgens de minister van defensie.

In antwoord op vragen van het Tweede Kamerlid van Sleen (S.D.A.P.) met betrekking tot het ongeval antwoorde de minister van defensie in juni 1939 het volgende:

Jannes Johannes Cornelis van Dijk min v defensie ©Wikipedia

Bij het verrichten van graafwerk in mei laatst leden zijn op het terrein van het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen aan de Hembrug negen werklieden en hun baas, allen in diens van een aannemingsfirma in aanraking gekomen met de resten van chemicaliën. Deze chemicaliën bevatten mosterdgas, welke stof tot de ,,gifgassen’’ moet worden gerekend. Een zestal werklieden hebben hun werkzaamheden moeten staken, van wie vijf thuis onder doktersbehandeling kwamen, terwijl voor een zesde verpleging in het ziekenhuis gewenst werd geacht. Het bekomen letsel van laatst bedoelde bestaat uit een aantal blaren op verschillende delen van het lichaam en moet als ernstig worden beschouwd. Zijn huidige toestand is intussen gunstig te noemen.

In hoeverre de aandoening tot een stoornis van blijvende aard zal leiden, is thans nog niet te zeggen. De overige drie werklieden en de werkbaas worden in de lopende behandeling opgenomen bij de geneeskundige dienst van de fabriek. Behalve de in het ziekenhuis opgenomen arbeider zijn thans nog twee arbeiders onder geneeskundige behandeling. De overige getroffenen zijn alle hersteld en hebben het werk hervat.

De hiervoor bedoelde chemicaliën waren een vijftal maanden geleden op deskundige wijze, volgens de hiervoor gebruikelijke methode, na voorlichting en onder toezicht van chemici op een daartoe uitgekozen plaats, welke zowel van het eigenlijke fabrieksterrein als van de verdere omgeving door een hek was afgesloten, ter neutralisering begraven, in de vaste overtuiging der deskundigen, dat ze aldus in korte tijd hun activiteit zouden verliezen. De gesteldheid van deze chemicaliën maakte het praktisch onmogelijk de activiteit vooraf te neutraliseren. Het ongeval moet worden toegeschreven aan een samenloop van omstandigheden waarvoor geen personen kunnen worden aansprakelijk gesteld. Van verzuim kan hier niet gesproken worden.

De deskundigen staan voor een nieuw feit, namelijk dat de activiteit dezer in de grond begraven chemicaliën na vijf maanden nog niet geheel verdwenen was.

Een rapport over het bedrijfsongeval wordt ter griffie gedeponeerd. ( in dit rapport staat dat de begraven items ten westen van de bouwplaats begraven zijn, dit is niet juist want in 200? Zijn de ijzeren staaf en een mand en scherven van een mandfles die indertijd gebroken was en in de kuil geworpen ten oosten van de bouwplaats teruggevonden) Toen gebleken was, dat zich hier een voor deskundigen onverwacht feit voordeed, zijn aanstonds de nodige maatregelen getroffen, ten einde door aanwijzing van speciale stortplaatsen en het geven van voorschriften, welke de behandeling en neutralisering van schadelijke stoffen regelen en trachten dergelijke ongevallen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen.

Dit was nog niet het laatste ongeval.

Later dat jaar zou er nog een ongeval met mosterdgas plaatsvinden. Bij een brand in een houten loods op de terreinen van het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen aan de Hembrug, verrolde het personeel enige vaten die in de buurt van de brandende loods lagen naar een veiligere plaats. Tussen de vaten bevonden zich er enige met zwavelzuur en ook twee met het nog gevaarlijkere mosterdgas. Tijdens het verrollen is er een vat met het gevaarlijke goedje lek geraakt en daardoor kwam het personeel in aanraking met de gevaarlijke blaartrekkende inhoud. De slachtoffers werden met tegengif behandeld, maar dat bleek achteraf niet voldoende te zijn. Twee van hen werden naar het Wilhelmina gasthuis in Amsterdam over gebracht. De overige acht kregen nog een specifieke behandeling in de eigen geneeskundige dienst van het Staatsbedrijf. De grond waar het allemaal had plaats gevonden werd overvloedige schoongespoten met water en daarna werden de gebruikte slangen en kleding van de slachtoffers ter plaatse verbrand.

Wie dacht dat het verhaal nu over was heeft het mis.

In 1943 werd het door de mosterdgas installatie geproduceerde en op het terrein opgeslagen mosterdgas door de Duitsers in de duinen nabij Zandvoort vernietigd. In deze omgeving waren door het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen ook al eens proeven gedaan met het strijdmiddel. Dat de Duitsers niet zo erg zorgvuldig waren geweest met het vernietigen van de circa 3 ton mosterdgas of dat ze nog iets wilden bewaren is onduidelijk. Feit is wel dat er in 1947 nog wel zo’n 440 liter (2 volle vaten) zijn teruggevonden. Deze zijn in een bunker in het duingebied Parnasisa nabij Haarlem opgeborgen en in 1960 tijdens de sloop van de bunker definitief vernietigd.

De mosterdgas installatie die in Indonesië weer was opgebouwd deed in november 1981 weer van zich spreken.

Hij had van eind 1939 tot halverwege 1942 zo’n 45000 kg mosterdgas geproduceerd. Toen de Japanse troepen oprukten werd deze voorraad verstopt in een bunker waarin zich vijf tanks bevonden. TNO kreeg in 1978 het verzoek van de Nederlandse regering om een onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid en mogelijke manier van vernietigen van het mosterdgas. Het gebruik van dit gas was door het protocol van Geneve verboden en het was dus een pijnlijke kwestie en de leden van het team hadden allen een geheimhoudingsplicht. Op 25 april 1979 verscheen een team van 8 medewerkers van TNO in Indonesië. Ir. M. van Zelm, directeur chemische research van het Prins Maurits laboratorium van TNO in Rijswijk had de leiding over dit team. Na een uitgebreid onderzoek in de bunker werd besloten het mosterdgas door middel van verbranding te vernietigen. Eén van de tanks had gelekt en door het binnendringen van grondwater in de bunker was het gelekte mosterdgas al geneutraliseerd. Aan het eind van een 4,5 km verderop gelegen schietbaan van het Indonesische leger werd een verbrandingsoven gebouwd. Met een speciaal voor dit doel gemaakte pomp werd het mosterdgas in een tankauto gepompt en telkens in kleine hoeveelheden verbrand. ©PDKAIH2017.

 

 

 

Plaats een reactie