Wetenschappers onderzochten tijdens interbellum bescherming tegen mosterdgas bij Veense Stoomspinnerij en Weverij

VEENENDAAL Hoogstwaarschijnlijk is het het best bewaarde geheim uit de industriële geschiedenis van Veenendaal. Gemeentearchivaris Paul van Lunteren ontdekte dat er bij Veenendaalse Stoomspinnerij en Weverij (VSW) van overheidswege wetenschappelijk onderzoek naar bescherming tegen mosterdgas werd verricht. Hij vertelde daarover tijdens het Broodje Geschiedenis op het gemeentehuis.

Ruim dertig belangstellenden luisterden dinsdag naar gemeentearchivaris Paul van Lunteren. Zijn lezing paste bij het thema Eureka! van de Maand van de Geschiedenis. ,,Bij de uitroep ‘eureka!’ van Archimedes denken we aan innovaties. Het wetenschappelijk onderzoek naar mosterdgas op de VSW-textielfabriek was ook een innovatief proces.”
SDAP-Kamerlid Jan van Zadelhoff schetste in 1934 een apocalyptisch doemscenario met luchtbombardementen en gifgasaanvallen waartegen steden en burgers machteloos waren. ,,Het begin van de jaren dertig kenmerkte zich door de Grote Depressie en de opkomst van Hitler. Van een concrete oorlogsdreiging was nog geen sprake. Maar de vreselijke herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog lagen nog vers in het geheugen.”
Eén van de grootste nachtmerries aan het front was het gebruik van gifgassen: chloorgas, fosgeengas en mosterdgas. ,,In juli 1917 zetten de Duitsers voor het eerst mosterdgas in. Dat doodt niet direct door verstikking, maar veroorzaakt vreselijke en pijnlijke brandblaren, zorgt voor huidirritatie en tast luchtwegen en ogen aan. In de grond kan het venijnige en verraderlijke gas nog maanden actief blijven.”
De vreselijke herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog lagen nog vers in het geheugen

Door de grote angst voor de gevaren van strijdgassen – met name voor mosterdgas – ontstond na de Eerste Wereldoorlog een maatschappelijk debat over het gebruik ervan. ,,Het ene kamp zei: inhumaan, afblijven, geen onderzoek doen. Het andere kamp wilde juist wél nadere studie naar de werking van en bescherming tegen mosterdgas, om beter voorbereid te zijn bij aanvallen. Ook vanwege een eventuele dreiging vanuit andere landen.”
Vanuit laatstgenoemde standpunten stelde het ministerie van Defensie in 1934 de Commissie van Advies nopens Chemische en Aanverwante Verdedigingsvraagstukken in. De leiding hiervan berustte bij de hoogleraar scheikunde Pieter van Romburgh en Aart van der Weduwen, hoofd van de scheikundige afdeling van de Artillerie-Inrichtingen Hembrug. Dat staatsbedrijf produceerde vuurwapens, artillerie en munitie voor het leger.
,,Defensie wilde onderzoeks- en testfaciliteiten voor beschermende kleding. Omdat mosterdgasdeeltjes door kleding heen werken. Johan Pieter Wibaut, hoogleraar organische scheikunde, ontwikkelde in 1935 een tegen mosterdgas beschermend preparaat voor kleding. Na testen in het laboratorium van Hembrug ontstond behoefte aan een grotere testlocatie. Die werd gevonden op twee locaties: de Rijks Rubberdienst in Delft (rubber beschermt enigszins tegen mosterdgas) en bij de VSW in Veenendaal.”

Waarom de VSW als onderdeel van dit landelijk, wetenschappelijk onderzoek? ,,Daar heb ik geen vinger achter kunnen krijgen. Een officiële argumentatie kon ik niet vinden. Het bedrijfsarchief van de VSW is slechts fragmentarisch bewaard gebleven. Vermoedelijk via zakelijke netwerken is het contact tussen de commissie en de fabriek tot stand gekomen.”
Daar komt bij dat de textielfabriek in die tijd in zwaar weer verkeerde. ,,Financieel stond die er niet goed voor. Ook door een grote brand in 1935, toen een deel van de productiecapaciteit verdween. De directie hoopte met het mosterdgasonderzoek nieuwe markten aan te boren. Bij massaproductie van beschermende gifgaskleding zou de VSW namelijk een deel van de winst ontvangen. Daarom stelde men de fabriek gratis ter beschikking aan de onderzoekers.”

Vanaf eind oktober 1935 tot aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog deden zij in een aparte fabrieksafdeling proeven met het goedje van Wibaut. Daartoe was een machine aangepast voor het impregneren van kleding. Waarschijnlijk zijn de proeven genomen met mosterdgas in kleine doses in reageerbuizen. Beeldmateriaal van de inrichting en de onderzoeken bij de VSW is niet aangetroffen. Het wetenschappelijk team zal hebben samengewerkt met lokale VSW-arbeiders.
,,De eerste resultaten waren redelijk goed en veelbelovend, maar men was nog niet helemaal tevreden. Een professor Van der Veen ontwikkelde een veel effectiever preparaat. Daar gingen de onderzoekers mee verder. Op een tentoonstelling van de Luchtbeschermingsdienst werd een wasbaar geïmpregneerd gaskostuum getoond. Daarmee leek een doorbraak in de onderzoeksfase te zijn ontstaan. Gesprekken werden gevoerd over massaproductie van gaspakken voor de Luchtbeschermingsdienst, het leger en – in derde instantie – voor burgers.”
Een ongeluk met mosterdgas op het Hembrugterrein in 1939 gooide roet in het eten. Een arbeider liep lichamelijke klachten op toen hij een met mosterdgas besmette staaf aanraakte. De Tweede Kamer riep de adviescommissie ter verantwoording. Hoewel oorlog inmiddels bijna voor de deur stond, werden de plannen voor geïmpregneerde kledingproductie in de ijskast gezet. De Duitse inval haalde er definitief een streep door.

Bron: De Rijnpost 05-10-2023, door Marco Diepeveen

ER WAREN WEL ENKELE GOEDE DUITSERS

De stoomponten bij de Hembrug.
Ingelijste glasgravure van de Hembrug ©Frank de Lange

MIJN OPA.

Boven een foto van de Hembrug te Zaandam, De meesten wel bekend en onder een nieuw lijstje wat ik maakte voor een glasgravure van de Hembrug, die gemaakt is door mijn opa.
Een groot deel van zijn werkzame leven werkte mijn opa de Artillerie Inrichtingen te Zaandam. Hij was daar elektromonteur over het gehele terrein. Voor zijn AI carrière was hij al elektromonteur, maar dan door het hele land en altijd in de kost.
Mijn oma was het alleen thuis zijn in Enschede, met twee kinderen beu.
Op een dag kwam mijn opa thuis en oma vertelde dat hij was uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek bij de AI Zaandam. Mijn opa reageerde dat hij helemaal geen sollicitatie brief had geschreven. “Dat klopt “ zei oma, “dat heb ik voor je gedaan”.
Het gezin verhuisde naar de waddenbuurt in Zaandam en mijn opa werkte bij de AI.

BETRAPT TIJDENS HET STELEN.

Het moeten werken voor de Duitsers tijdens de oorlog vond hij maar niets. Na de oorlog was zijn antwoord op de vraag waar hij werkte: “bij de Hembrug”
Maar zo zei hij, er waren wel enkele goede Duitsers. Opa was betrapt op het “stelen” van wat plakken brood op de fabriek.
De Duitse bewaker vroeg hoe dat zat, mijn opa sprak goed Duits door zijn jeugd in Twente. Dus uitgelegd dat hij een gezin met twee kinderen had.
Hij moest staan blijven en het niet wagen om de vluchten. De bewaker liep weg, kwam met een heel brood terug, stopte dat bij mijn opa onder zijn jas en zei dat hij moest opdonderen en snel…. En dat hij hem niet weer moest betrappen.

EINDELIJK TIJD.

Jarenlang heb ik deze gravure bewaard en u eindelijk de tijd genomen om een lijstje te maken om de gravure.
Achter de gravure heb ik een zwarte achtergrond gehouden om hem op de foto duidelijk zichtbaar te maken.

Geschreven door en ©2022 van Frank de Lange.

EEN STEENKOLENBOOT LOSSEN

BLIJDE VOORUITZICHTEN MET EEN ZWART EINDE.

Het was in het voorjaar van het jaar 189….dat eenige bootwerkers in den vroegen morgen liepen langs den weg, grenzend aan de houthaven en het zijkanaal F (de tegenwoordige Havenstraat). Zij waren op weg naar de ijzeren kolenloods, staande aan den oever van het Noordzeekanaal1. Al pratend stapten zij er dapper op los, beladen met een groote kruik drinken en een zakje (stukkezak) met brood. Bovendien droegen enkelen van hen nog een groote ijzeren schop, voorzien vaneen puntig schepblad. Zij moesten een stoomschip, beladen met steenkolen, lossen, en deze lading opstuwen in genoemde loods.

Voorzijde van de kolenloods

NIEUWENDIEPERS.

Een tweetal was ineen druk en levendig gesprek gewikkeld. „Dat was gisteravond op het kantje af dat ik er nog bij was; ik dacht niet dat die boot nog zoo laat bestoken zou worden. Is me dat een toestand tegenwoordig. Ik kwam gisteravond om acht uur nog aan het havenhok (havenkantoor), en toen hoorde ik van Rooie Dirk, dat de ploeg voor het bootje nog bestoken zou worden inde kroeg van Tante Sien, terwijl hij gistermiddag om vier uur al vast lag.” „Nou”, zegt de aangesprokene, bijgenaamd ,de Blauwe’, „het was vroeg genoeg bekend dat hij nog bestoken zou worden, want twee Nieuwedieper beltzetters2 vertelden het mij om zes uur al. Afijn, wees maar blij dat je er nog bij bent! Want er was honger hoor, en als je een kwartier later geweest was, had je leelijk op de keien gestaan, Potje!” „Zeg Jan, het werd op het laatst nog goed; het kwam nog aardig voor mekaar, want toen het bootje bestoken was, zaten we al heel gauw met een man of tien om de ronde tafel. We hadden wat in ’t vet (vooruitzicht van werk), dus het kon lijen, en we dachten, laat de armoed de p . . . maar krijgen.

ALS DE DRANK IS IN DE MAN.

Ook de Nieuwediepers tracteerden. Ze lieten zich lang niet onbetuigd; want die kerels zuigen ook aan geen drogen doek. Afijn, ze staan er voor bekend, en ze zijn niet benauwd ook, hoor! Ze zeggen net als wij: een sjouwerman komt een borrel toe. Ons parool is altijd; een jassie uit en een jassie an, dan blijft een sjouwerman een man. En we hebben ze dan ook een jassie aangemeten hoor, want ik ben om dik elf uur thuis gekomen met een flinke sneê in mijn neus (flink aangeschoten). Dat wijf van me ging te keer als een mager varken; ze kreeg een kop als een kalkoensche haan. Het leek wel of ze me verscheuren wou. En of ik nou al zei; ik heb alles gekregen, ik kan er niks aan doen, je moest blij wezen dat ik weer werk op de kop heb gedoken, ’t hielp geen bliksem. Toen begon dat monster me nog uitte schelden voor zuiplap, lammeling, drankorgel, en ik weet niet wat meer. Ja, ze durfde zelfs te zeggen dat ze als t zoo moest gaan, het veel beter vond dat ik maar geen werk had, want dat er op die manier toch geen cent thuis kwam, en dat ze dan tenminste vredig leefde. Wat zeg je me van zoo’n uilskuiken! Toen werd het mij wat al te gortig en ik heb haar zoo’n klap voor d r snuit gegeven dat haar linkerluikie (oog) heelemaal dicht zat, met alle kleuren van de regenboog d’r op. Ik zeg maar, laat dat wijf zich met haar eigen rommel bemoeien, en niet met mijn dingsigheden. Ik moet toch zorgen dat het schip recht blijft? Waar of niet, Blauwe?”

„Nou Potje, je had mijn vrouw toch niet voor moeten hebben. Die is wel klein, maar ze had je toch zoo groot als je bent, een kopstoot gegeven, dat je maag in je body omgedraaid was. En misschien was ook nog wel je fiselemie getatoueerd geweest. Trouwens, hoe krijg je het in je hersens om een arm wijf, dat in geen drie maanden een cent van je heb gezien, en die zich dag en nacht aftobt om jou en je drie kinderen nog een beetje toonbaar voor den dag te laten komen, zoo te mishandelen, ze weet zich bijna geen raad om van deneenen inden anderen dag te komen. Jij trekt er tusschen uit als het te benauwd in je huis is, maar zij zit met de brokken. Ze prakkizeert zich gek om de eindjes aan mekaar te knoopen. Gister nog zei je dat je kinderen de laatste dagen op een droge korst brood te bed gingen. Dan begrijp je toch zeker wel, als Pa dan bezopen thuis komt, dat hij niet met een hoeraatje verwelkomd wordt. Ik zal je dit nog zeggen Kees, kijk maar eens goed uit je kluisgaten, en tracht het maar gauw met haar voor mekaar te boksen, want jouw Trijn is nog zoo kwaad niet.”
„Och Blauwe, zooals jij lult lust je er nog wel eentje. Ik zeg maar: ze zijn niet voor de ganzen gebrouwen. Als ze niet koperig smaken, spuug jij er ook niet in, want jij lurkt ook aan geen droge stop. Het wordt tijd dat jij met je babbels lid van den blauwen knoop wordt, dan is bij jou alles blauw blauw. Ik zal daar mijn eigen mast over boord zeilen!”

„En toch mag ik lijen dat onze nieuwe organisatie een end zal weten te maken aan het besteken van volk inde kroeg, en dat ze dan meteen die Nieuwediepers een pootje lichten, je hebt toch geen gemak van die kerels. Er zijn onder ons ook wel jongens die beltzetten kunnen, en dan verdienen er een paar meer van ons een stuk brood aan. Je zult eens zien dat ’t een stuk beter gaat worden, wanneer het besef van organisatie tot allemaal is doorgedrongen en de arbeiders meer gevoel van eigenwaarde krijgen.”

HET WERK VERDELEN EN HET GEREED MAKEN OM TE LOSSEN.

Zoo pratende weg waren ze dan tenslotte op de plaats van bestemming gekomen. Er waren al makkers gearriveerd, en anderen kwamen aangeloopen. Toen allen present waren, werden ze door den baas ingedeeld als; ruim-, reeps- en winchgasten, plankman en kruiers. Voor elke ploeg vier ruimsgasten, een winchman, een reepsgast, een plankman, vier kruiers van boord tot aan de bascule en drie kruiers tot inde loods, waar hun mand gestort werd door stortjongen en beltzetters.

Met man en macht werd nu het gereedschap uit de loods getrokken. Lange, zware spieren (houten masten), die dwars uit op het schip werden gesteld en binnenboord „vastgenaaid”, opdat ze door eventueel voorbij varende schepen, welke een geweldige zuiging veroorzaakten, niet zouden gaan slippen. Daarover werden weer dunne dwarshouten genaaid, zoodat alles een hecht geheel vormde. Hierop werden dan de stralen (zware breede kruiplanken) gelegd.

De losconstructie van het schip naar de loods

Een en ander geschiedde onder luidruchtig geschreeuw en gekanker, want de jongens vonden dat ’t, met al dat geruk en gescheur aan het zware materiaal, waar ze geen cent vergoeding voor kregen, toch eigenlijk de spuigaten uitliep. Ze waren in tijd vaneen oogenblik al zoo zwart als een nikker, zooals de baas zei: dat hoorde bij de navigatie. Toen dan tenslotte om negen uur alles voor mekander stond (het stelwerk gereed was) besloot men eerst te gaan schaften. De Nieuwediepers hadden dit al gedaan inde keet van Tante Door, want zij bemoeiden zich weinig met stelwerk aan boord.

DE KEET VAN TANTE DOOR.

De keet van Tante Door was een gebouw, feitelijk een houten schuur met rieten dak, inden omtrek van de Hembrug gebouwd ten gerieve van daar werkende arbeiders; zooveel als een verlofzaak met verkoop van alles en nog wat. Het inwendige van die keet bood een gezelligen aanblik. De lange, witgeschuurde tafels en banken, de vloer bestrooid met wit zand, en ineen hoek een aardig buffetje, gevuld met flesschen drank, potten gemarioneerde haring, worst in ’t zuur, enz. Verder een heerlijk brandende kachel, terwijl ook de keetbaas en zijn vrouw, die als een paar amicale menschen bekend stonden, op den bezoeker een prettigen indruk maakten. De meeste jongens besloten dan ook maar om daar heen te gaan, vooral omdat men er voor weinig geld een goeden bak koffie kon koopen.

BLAASPOEPEN EN DE “DOOD” VAN OUWE PIET

Aanvankelijk werd zwijgend de boterham genuttigd, doch toen plotseling een zestal zwervende blaaspoepen (muzikanten) binnen trad, kwamen de tongen los en verlangde men muziek. De blaaspoepen leenden hieraan gewillig het oor, en na eenige flesschen bier te hebben genuttigd zat er al gauw een vroolijke stemming in. Ouwe Piet, een bejaarde bootwerker, maar nog vlug voor zijn leeftijd en tamelijk van den tongriem gesneden, sprong boven op een tafel en hield een redevoering over het amusante levender muzikanten, die zoo vrij waren als een vogel inde lucht, en naar alle oorden van de wereld reisden. Bemind bij het vrouwelijk element, en onbekommerd aan den kost komend. „Wat is dat toch een verschil met ons, arme wroeters. Een kolenwerker is een monsterachtig wezen, alles is even zwart. Zwart van ziel en van uiterlijk. En thuis is ook alles zwart.” Hij gaf er de voorkeur aan, uit dit leven te stappen en dood te wezen, om begraven te worden met muziek. Daarna strekte hij zich op de bank uit en deed alsof zijn einde gekomen was. Onder helsch lawaai en gebrul werd ouwe Piet toen van de bank getrokken, op den vloer gelegd, en doodverklaard. Spoedig werd een ladder gehaald, en ouwe Piet daarop gelegd, waarna ’t vrachtje door eenige mannen op de schouders werd genomen en naar buiten gedragen. De muzikanten stelden zich voorop, de rest achter de ladder en zoo werd een rondje om de kolenloods gemarcheerd, waarbij de muzikanten lustig bliezen. „Zoo gaat Jantje naar den bliksem toe”. Schele Piet liep als ceremoniemeester voorop, zwaaiend met een stok als een tamboer-maitre. De pret was uitbundig; de hele schare kerels, zwart van kolenstof, liep

met stralende gezichten netjes inde maat onder en achter de ladder. Hadden ze plan om de ladder bij een aan de loods grenzende sloot te laten kantelen? Zij richten hun schreden meer en meer naar de sloot.

Sloot aan de achterzijde van de kolenloods

Maar ouwe Piet kreeg ze inde gaten, en haastte zich om van de ladder af te springen, pardoes op een wagen, waar hij onder veel hilariteit dank bracht voor de laatste eer aan hem bewezen. Toen naar aller meening genoeg grollen en opmerkingen waren gemaakt, was hiermede, na een gehouden collecte voor de muzikanten, een einde gekomen aan dit experiment, en tevens de schafttijd ruimschoots verstreken.

TIJD OM TE WERKEN.

Nu namen de eigenlijke werkzaamheden een aanvang. Het geratel der stoomwinchen maakte een helsch lawaai, en spoedig zag men groote stofwolken opstijgen uit de ruimen, waarin de mannen met hun schoppen de steenkolen dolven en in manden wierpen, waarna deze dan met een wip door den reepsgast naar boven werden gehaald, en door de plankman, die boven het luik staat, in ontvangst genomen. Met een handigen zwaai werden ze daarna op een daarvoor geplaatsten kruiwagen gezet, waarna het vliegensvlug langs de straal weggereden werd, om vervolgens overeen bascule, waar elke mand gewogen werd, inde loods gebracht te worden. Rusteloos ging het werk voort, en al spoedig straalde het zweet van de gezichten der mannen. Toen dan ook de kistjesman (man die met bier ventte) arriveerde, moest er een oogenblik gepauseerd worden om de droge en dorstige kelen te laven. Zoodoende werd menig fleschje om hals gebracht.

DE GROENTEBOER EN DE BAKKER.

De meeste jongens waren hongerig en dorstig aangelegd, zoodat ze, als er een versnapering binnen hun bereik kwam, er als de kippen bij waren.

Zoo naderde op een gegeven oogenblik een groenteboer, die aan boord ging om eens te kijken of hij iets aan den scheepskok kon verkoopen. Toen hij dan op de plank binnenboord stond, zei de plankman dat de mannen daar beneden in het ruim best een paar bos wortelen konden gebruiken! Fluks gingen een paar bos ineen kolenmand omlaag, maar door de stofwolken kon de groenteboer geen mensch beneden zien, dus wachtte hij tevergeefs op geld. „Het zal wel best terecht komen. Als je maar tijd van leven hebt!” zei de plankman, en hij droop maar af. De ruimsgasten zagen vanzelf ook niets, en dachten dat zij zoo maar eens getracteerd werden op een worteltje; dat wilde er wel in. Een uur later verging het een bakker precies zoo met een paar krentenbrooden, ook hij zag geen geld en geen brooden terug. De jongens in het ruim aten de zaak zwijgend op, werkten rusteloos door, en dachten blijkbaar: wat van boven komt is goed.

SCHAFTTIJD BIJ TANTE DOOR.

Hiermee was dan de klok van twaalf uur verschenen en het middagschaft aangebroken. De jongens waren nogal over de uitkomst van hun arbeid tevreden, want het was accoord arbeid, d.w.z. hoe meer tonnen steenkool er verzet werden, hoe meer er verdiend was. Geen enkele maal was hun steigerwerk dooreen voorbijvarend schip in disorder gevaren. Wanneer dat gebeurde, veroorzaakte dit veel stagnatie in het werk, en beteekende direct een schadepost. En toch gebeurde het meermalen dat de boel stuk gevaren werd, ondanks het feit, dat een roode vlag van de commandobrug van het in lossing liggend schip was geheschen. Sommige zeeloodsen voeren met een in of uitgaand schip wel eens te snel voorbij, en dan waren de opmerkingen van de kolenwerkers aan zijn adres minder vleiend. Pomploods, snertloods, slikloods, eeuwige beste kanaalstuurder enz., hoorde men dan. Nu was er gelukkig niets gebeurd. Wederom ging een gedeelte welgemoed naar de keet van Tante Door.

Anderen zochten een luw plekje, zooals zij het noemden. Een zachte plank inde kolenloods om te schaften! Daar waren onder anderen Rooie Dirk, Potje, de Blauwe, schele Jaap en Piet de Leugenaar. Zij kropen zoo dicht mogelijk bij elkander ineen hoek, waarna ze met een paar pikzwarte handen den broodmaaltijd begonnen. Een paar zwarte handen hindert niet, dat schuurt den maag wel. Enkelen hadden een pannetje warm eten, gebracht dooreen vrouw of kind, en geknoopt ineen wollen doek om het zooveel mogelijk warm te houden.

SLECHTE WERKOMSTANDIGHEDEN, HUISVESTING EN STERKE VERHALEN.

Weldra ontspon zich een gesprek over de werkzaamheden. „Nou”, zei Rooie Dirk, „aan dit werk is ook niet veel reuk of smaak! Een mensch mag wel van ijzer of staal wezen. Hier zit je nou met je heete body ineen steenkoude loods, waar het uit alle gaten trekt; en kom je dan vanavond zoo zwart als een loeder thuis, dan weet je niet hoe je je bast schoonmaken moet. Mijn wijf trapt al van te voren de jongens naar boven, en dan sta ik in mijn bloote body me in het achtereind te wasschen. Zijn dat ook hokken, waar een arbeider in bivakkeeren moet! Mijn kinderen slapen als kakkerlakken bij mekaar, op een akelig zoldertje, waar je bij zomerdag onder de dakpannen verbrandt, en bij winterdag bevriest. Dan moet mijn wijf dat smerige, zweeterige ondergoed van mij nog bij de kachel drogen, want dat spul moet ik ’s morgens weer an. Alle dagen schoon ondergoed aantrekken kan niet, omreden ik dat niet heb. Je huis stinkt net als een varkenshok. Je bent blij als je er ’s morgens weer voor een heele dag uit bent.”

„Ja jongen”, zegt de Blauwe, „wij zouden ook wel een badkuip willen hebben. Maar dat is nou eenmaal geen spek voor onzen bek, daar zijn onze gebeentjes te grof voor gebouwd. Je moet maar net doen als Jan de Schorre, die kruipt eiken avond zoo maar met zijn zwarte plunje inde koffer (bed). Want, zegt hij, het is morgen toch weer van ’t zelfde laken een pak. Wat zal dat nest stinken, wat moet ’t daar beestachtig uitzien. Nou, ’t hindert niet, want hij voelt of ruikt er toch niets van. Hij is toch eiken avond zoowat afgeknoedeld (heel of half dronken). Hij en slappe Jaap! Een goed span bij elkaar. Wat een vuil stelletje zuiplappen is dat. Jaap werkte verleden jaar ook aan een kolenbootje. Hij nam alle avonden geld op van den baas, dat ie dan allemaal verzoop, dus thuis geen cent. En toen de boot leeg was, liep ie nog te kankeren dat dat beroerde wijf van hem den laatsten daalder uit zijn zak had gehaald. Hoe keur je me die? Zulke kerels moesten ze van het werk weren. Ik weet wel, je kent op het kolenwerk geen schootje (brood) poffen, maar ik zeg maar, .neem je portie van de centen, en geef de rest aan moeder de vrouw.” „Zeg Leugenzak, wat zit jij daar toch apart te smikkelen? Heb je weer wat lekkers van moeder de vrouw meegekregen? Moet ze je weer paaien?” Aldus schele Jaap tegen Piet den Leugenaar. „Zoo zie je maar, de een zuipt er goed van, en de ander vreet er goed van. Het vet loopt bij je sikkie neer, jo.” „Och jongen”, zei Piet, „een lekker gebakken vorentje. Die zuinig is, heb wat. Trouwens, ik heb ze gepasseerde Zondag zelf gevangen. Je weet, visschen is mijn lust en mijn leven. Ik weet tenminste wel, dat als deze boot leeg is, ga ik er weer met de schakels (vischnetten) op uit, en dan ken je ook nog wel eens een

buitenkansje hebben. Zoo ving ik voor veertien dagen terug inde Achterzaan nog eengrooten snoek. Zwaar dat dat kreng was, en een dikken buik! Menschen, ik verschrok toch zoo, want toen ik het beestje ging schoonmaken, en zijn buik opensneed, vond ik daarin zoowaar een levende eend, die op twaalf eieren zat te broeden. Die was doordat kreng maar met huid en haar opgeslokt. ”

„Och och, Pietje!” riep schele Jaap. „Jij bent ook niet inde eerste leugen gebarsten, kerel. Waar haal je ze vandaan. Het is net als die mooie geschiedenis die je vertelde vanuit den tijd dat je nog op den baggermolen werkte, dat de bakken van dien molen uit het diepe Noord – zeekanaal, waar tien meter water staat, een nog brandend petroleumstel ophaalden. Enfin, jij bent nu eenmaal een fortuinlijk visscherman, en jij kunt er over opscheppen. Jij had noodig eens zooiets moeten meemaken als je maat, Potje Brei. Die zat voor een paar jaar terug met zijn bottertje beklemd in het ijs, midden inde Zuiderzee. Dan had je wel een toontje lager gezongen, ellendige leugenaar! Ik haal mijn petje af voor die jongen die bij hem aan boord was; dat snuitertje heeft het gewaagd om bij mistig weer, over het nog gammele ijs naar de kust te ioopen. Hij kwam behouden in Uitdam aan. Dat was een stuk braniewerk, en andere thee dan van jou, Piet den zwamneus!”

De bootwerkers te Zaandam (collectie W.Maas)

WEDEROM AAN DE ARBEID.

Onder dit gekout was het inmiddels één uur geworden, en dus weer „torn too” (hervatting van den arbeid). Welgemoed toog men opnieuw aan ’t werk. Het was als het ware een wedstrijd onder de ploegen om de meeste tonnen kolen te verwerken, het ging steeds onafgebroken jachtend vooruit. Zonder dat zich eenige bijzonderheden voordeden bereikten ze de klok van vijf uur. Toen was het vastwerken (uitscheiden) en men kon aan de meeste jongens wel zien, dat ze blij waren dat het afnokken was.

VIA DE KROEG OP HUIS AAN.

Spoedig waren jassen en andere kleedingstukken aangetrokken, en togen ze huiswaarts. De meesten hadden zichzelf beloofd om onderweg een opknappertje (borrel) te koopen, en waren blij een café’tje bereikt te hebben. Sommigen gingen, na een paar borrels genuttigd te hebben, huiswaarts, maarde meesten bleven nog een poosje inde kroeg plakken; ook Potje en Rooie Dirk. Er wordt wel eens beweerd dat inde kroeg het meeste, werk verzet wordt. Ook hier werd nog eens flink nagezwamd over de werkzaamheden inde steenkolen. De tongen waren door het geestrijke vocht losgekomen, waarbij verschillende personen de revue passeerden. De een deugde hier niet voor, de ander daar niet. Alleen de zegsman kon bergen werk verzetten. „Zeg jongens”, aldus Rooie Dirk, „ik ben toch wel wat benieuwd hoe het inde toekomst zal gaan, als er aan de loods weer eens een marineschuit komt om kolen te laden. Ik heb zoo de gedachten dat wij dan weer heel wat te stoeien zullen hebben, en er misschien niet meer aan te pas zullen komen. Die nieuwe baas van de marinewerf is niet zoo lekker; hij zal over ons zijn buik nog wel vol hebben van dat grapje van verleden jaar, met die torpedoboot. Zooals ik gehoord heb moet er weer gauw een groote kruiser komen om kolen te laden.”

DE NIEUWE BAAS EN ZIJN AMSTERDAMMERS.

„Hoe bedoel je dat, Dirk?” vroegen de anderen. „Nou, jelui zijn ook kort van memorie. Jelui weten toch wel dat verleden jaar die Amsterdamsche baas geen Zaandammers wou hebben, en het werk door Amsterdammers moest gebeuren? ’t Was op Zaandamsch grondgebied, dus wij hadden aanspraken op dat werk. Maar die baas wilde er niks van weten. Wij bleven aandringen en verdedigden ons goed recht. Toen wij naar zijn meening een al te dreigende houding aannamen, werd die mijnheer boos en ging even binnenboord. Het duurde niet lang of een marinierswacht werd op den steiger geposteerd! Dat was natuurlijk olie op vuur gooien, maar wat konden we er tegen doen? Toen gebeurde er iets waar wij allemaal vreemd van stonden te kijken. Kleine Gerrit stapte manmoedig op den wacht af, rukte bij denhals zijn boezeroen en hemd los, zoodat zijn borst ontbloot was, en zei toen op heldhaftigen toon: „Schiet mij dan maar eerst dood, want ik heb toch geen vreten”. Dit maakte blijkbaar toch wel indruk op allen die er getuigen van waren; ook op dien baas. Met het gevolg dat de ploeg verder half uit Zaandammers en half uit Amsterdammers werd samengesteld. Maar nou ben ik er toch benieuwd naar, hoe het een volgende keer zal gaan.

IEDER NADEEL HEEFT ZIJN VOORDEEL.

We hadden bij die grappen toch nog een klein voordeeltje. De kok van die marineschuit had zeker met ons te doen,want toen de zaak voor mekander was, kregen we van hem een groote terrine vol met gort. Die lui hebben zich toen een aap om ons gelachen, want we hadden geen lepels om de gort te verwerken. We hebben onze tabaksdoozen leeggemaakt, ze volgeschept met gort, en toen leeg geslurpt. Je ziet het, in tijd van nood schil je aardappels met een bijl. En nou wil ik jelui zeggen, dat ik afdrijf, want het is tijd. Ik ga naar moeder de vrouw.” Zachtjes aan trokken nu de jongens af, huiswaarts, waar ze, voldaan over de dagtaak, met een zwart gezicht arriveerden. Weer was een werkdag in het kolenbedrijf geëindigd.

W. Maas, 1947

1 Deze loods is omstreeks 1890 gebouwd ten behoeve der marine vaartuigen
2 Beltzetters waren arbeiders, die bonken steenkool opstapelden tot een muur, en zoodoende een groot vierkant schiepen, waarin de kolen gestort konden worden. Daar dit werk vaardigheid en handigheid vereischte, nam de lossersbaas het liefst daarvoor bekwame arbeiders, en daar dat werk in Den Helder veel voorkwam, bezigde hij het liefst beltzetters vandaar.

EEN ZWARTE BLADZIJDE UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE ARTILLERIE INRICHTINGEN

Tijdens de tweede wereldoorlog werden als gevolg van de Jodenvervolging, de 26 Joodse medewerkers van de Artillerie Inrichtingen ontslagen. Terreinwachter Isaak Poppelsdorf was één van hen. Hoe het hem en zijn familie daarna verging vertelden de scholieren Tiego en Puk tijdens de Holocaust Memorial Day 2021, in de Bullekerk te Zaandam.

(C) De Orkaan

Zie ook https://artillerieinrichtingenhembrug.wordpress.com/2019/04/23/het-joodse-personeel-van-de-artillerie-inrichtingen/

DE BOUWDIENST VAN DE ARTILLERIE INRICHTINGEN / EUROMETAAL NV

Het begin van de afdeling bouwdienst.

In de vorige eeuw hadden de Artillerie Inrichtingen Hembrug behoefte aan een bouwdienst. Omstreeks 1966 was het zover en werd de afdeling bouwdienst aan het bedrijf toegevoegd. Hij werd gevestigd in het zich aan de westkant van de terrein staande gebouw nr.197. Het mocht dan wel oud zijn, maar het was een mooi gebouw met aan de binnenkant een geweldig zicht op de kunstige dakconstructie. Kortom een gebouw waarin de timmerman zich, hoewel hij het mooie na een poosje niet eens meer zag, prima thuis voelde.

De dakconstructie van het gebouw.

In het begin werd er van de medewerkers veel gevraagd, bijna al het werk was nog echte handenarbeid.De eerste houtbewerkingsmachine die de werkplaats mocht aanschaffen en waar de timmerlieden het mee moesten doen was een afgekeurde elektrische bouwzaag!
Tot de taken van de bouwdienst behoorde niet alleen al het voorkomende timmerwerk, maar ook al het bouw, metsel en schilderwerk enz.
Al deze werkzaamheden werden uitgevoerd door een ploeg van zo’n 20 medewerkers waarvan een flink deel uit Turkije afkomstig was. De grote van een ploeg werd aangepast aan de hoeveelheid gebouwen die destijds in eigen onderhoud aanwezig waren. De grootte van het terrein en het aantal gebouwen in gebruik bij het staatsbedrijf waren veel groter dan die van het latere Eurometaal NV.

Eigen werk.

Na 1973 kwam de “Eurometaal bouwdienst” pas goed uit de verf. Eerst maakte zij onderdeel uit van de Technische Dienst en later werd zij een sectie van de Onderhoudsdienst.
Onder de directe leiding van A.J. Stoop werd in voornamelijk eigen beheer, hoe kan het ook anders, gewerkt aan het functioneel maken van de werkplaats. Dat werk gebeurde steeds in de toen nog regelmatige voorkomende stille uurtjes.
Naast de werkplaats, in de zijbeuken van het gebouw waren een was en kleedlokaal, een magazijn en een schilderswerkplaats. In een afgeschut gedeelte bevond zich het “mothok” met daarin een grote afzuiginstallatie die op alle zaagsel, krullen en stof producerende machines was aangesloten.

Nieuwe machines maken alles mogelijk.

In de loop der jaren werd ook het machinepark uitgebreid, de afgekeurde elektrische bouwzaag werd echt afgekeurd en afgedankt. Er kwam een aantal nieuwe houtbewerkingsmachines. En de werkplaatsvoorman D. Schurink vertelde de redactie van het bedrijfsblad “de Europers” in 1986, dat vanaf dat ogenblik alles mogelijk was.

Het hoofd van de bouwdienst A.J. Stoop (l) neem met de werkplaatsvoorman D. Schurink (r) een klus door.

Wat is alles?

Om met een spreekwoord te beginnen “Van dik hout zaagt men planken”.
Deze bewerking kwam nauwelijks voor in de bouwdienst maar met de daar aanwezige cirkelzaagmachine en de lintzaagmachine konden ze hout overlangs (in de lengterichting) zagen. Wie dat ooit wel eens met de hand heeft gedaan weet dat zwaar werk en moeilijk werk is, maar met beide machines was het een klusje van niks.
Het kwam zelden voor dat gekocht hout op maat was voor reparaties aan de gebouwen en aangezien men hout niet dikker kan maken, koos men er voor om te van te dik hout iets af te halen. Hiervoor gebruikte men de “ van diktebank ”. Dit kon ook met één van beide zaagmachines maar dan kreeg men een ruw zaagoppervlak dat daarna weer geschaafd moest worden. Met de van diktebank kon men het zeer precies, zelfs tot op de millimeter schaven en had men ook gelijk een glad oppervlak.

De loodgieter – metselaar H. Visser in de timmerwerkplaats.

Gezaagd hout is dus altijd ruw en daarom niet geschikt voor werk dat in het zicht zit. Ruw houten raamkozijnen of deursponningen worden nergens op prijs gesteld en deze behoren dus glad en vlak te zijn. Om dat te bereiken beschikte men over een vlakbank en twee schuurmachines.
Er waren nog meer houtbewerkingsmachines waaronder een langgatboormachine waarmee onder andere gaten voor een slot in een houten deur geboord kunnen worden en een freesmachine waarmee men het hout van verschillende profielen kon voorzien.

Timmerman J. Bakker bij de afkortzaagmachine.

Duizendpoten.

De medewerkers van de bouwdienst waren echte duizendpoten. De timmerlieden P. Wijker en J. Bakker kon je overal op het terrein tegenkomen. Ze voerden o.a. reparaties uit aan daken, kozijnen en aan de terreinafscheidingen. Maar hielden zich zo nodig ook bezig met nieuw en verbouw. Een niet onbelangrijk onderdeel van hun werkzaamheden bestond uit het maken van betonnen funderingen voor de vele machines op het bedrijf. Verder werkten erin deze afdeling de loodgieter M. Smit en de loodgieter – metselaar H. Visser.

Loodgieter M. Smit in zijn werkplaats.

Als geheel team namen zij alle voorkomende werkzaamheden zoals o.a. timmeren, metselen, betonnen, loodgieten, dakbedekken en schilderen voor hun rekening. In dit kleine team werd meestal niet gekeken naar het beroep dat een ieder had, maar naar de werkzaamheden die er gedaan moesten worden. Men moest dan ook niet raar opkijken als er op het terrein een timmerman stond te schilderen of met een diamantboor een gat in het beton aan het boren was. Ook kon men de loodgieter aantreffen terwijl hij pallets of munitiekistjes aan het repareren was. Onderling regelden zij het werk en zorgden er voor dat het op tijd af kwam.

Veel werk.

Het 6 man grote team verzorgde het onderhoud van de gebouwen, terreinen, erfafscheidingen, afwatering via de sloten, de riolen, beplanting enz. Zonder dat alle werkzaamheden zijn benoemd is het duidelijk dat er heel veel werk werd verzet. Dat is dan ook de reden dat de variant op het oude “Zaanse” gezegde : “Timmer-lui en metsel-traag die komen niet graag en de loodgieter die luie sodemieter die zie je niet” niet opging voor de medewerkers van de bouwdienst.

©PDKAIH2021

DE CONSTRUCTIE WERKPLAATSEN TE DELFT

De affuitmakerij.

Bij resolutie van 5 Augustus 1679 werd door de gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en West-Friesland besloten een „Affuitmakerij” op te richten binnen de stad Delft bij ’s Lands Loodsen in de Houttuinen aan de Singels. Op 22 November 1679 werd de Affuitmakerij aanbesteed. De keuze voor Delft, is vermoedelijk te vinden in het feit, dat de genoemde Houttuinen dienden tot Stapelplaats van Constructie-hout en doordat het Ammunitie Magazijn van Hollandt”, het Hof van het Clarissen Klooster tegenover de Paardenmarkt en de 4 Generaliteitsmagazijnen zich hier ook bevonden.
De eigenlijke affuitmakerij stond aan de westzijde, een stenen gebouw van 70 voet (12 mtr.) lang en 51 voet (16 mtr) breed en was in drie lokalen van ongelijke grootte verdeeld .
Het kleinste besloeg een vlakke ruimte van 28 x 23 voet (8,80 x 7,22 mtr.) en diende als werkplaats voor de affuitmakers. Het tweede, 28 x 25 voet (8,80 x 7,85 mtr.) groot als werkplaats voor de wielenmaker en het grootste deel, 46 x 37 voet (14,44 x 11,61 mtr.) was als smederij ingericht.
De zuidoostelijke hoek van het gebouw werd omvat door een wachthuis, met een daar tegenaan gebouwd steenkolenmagazijntje. Aan den zuidwestelijke hoek stond een schuurtje waarin ijzer werken opgeslagen werden. De loodsen, met hun lengte de gehele breedte van het terrein innemend, boden voldoende ruimte aan het bergen van het constructiehout , dat nadat het een geruime tijd in het water had gelegen, hier liggende op latten werd gedroogd en bewaard. Aan het einde van de grote loods, die de noordelijke grens vormde , stond nog een brandspuithuisje naast een gebouwtje dat “het vijlhuisje” werd genoemd, op deze plaats , die later door een gedeelte van de draaierij ingenomen werd, stonden de privaten.

Oostkant van de Constructiewerkplaatsen

In 1815 werkten er 64 smeden, 17 wielenmakers, 23 timmerlieden, 3 houtdraaiers, 4 houtzagers en 8 sjouwers. In de loop van dat jaar werden daar ook ververs, zadelmakers en kuipers aan toegevoegd, het daggeld bedroeg hfl. 1.— a hfl. 1.25.
Omstreeks 1817 werden de grondslagen gelegd voor een militaire fabriek, doordat aan het bedrijf instrumentmakers werden verbonden, welke nodig waren voor het maken van visiteer – instrumenten en mallen. In datzelfde jaar werd, zij het een zeer kleine, modelzaal aangelegd.
Na herhaalde proefnemingen en rapporten werd het werken op stuk voor affuiten, voertuigen en raderen ingevoerd. Behalve voor het leger, werd toenmaals ook gewerkt voor de Marine, die er o.a. rolpaarden, caronnade sleden enz. liet maken.

Stoomwerktuigen.

Van zeer veel belang voor het bedrijf was de toepassing van stoom sedert 1831.
Voor het zelf aanmaken van de assen tot affuiten en voertuigen werd de Grofsmederij opgericht, die in 1840 werd voorzien van een stoomwerktuig van 10 PK., daar de hamer, een z.g. staarthamer, te veel kracht vereiste om door het reeds aanwezige stoomwerktuig bewogen te worden. Vanaf 1858 werden de Constructie-werkplaatsen voorzien van gasleiding.
In 1859 werd een aanvang gemaakt met het trekken van vuurmonden. Dit bracht met zich mee, dat de werklokalen en het aantal werktuigen uitgebreid moesten worden. Van 1861 -1869 werden plm. 1200 vuurmonden getrokken en, voor zover nodig van richtmiddelen voorzien.

De voorste binnenplaats

De patroonfabriek.

De gebeurtenissen in 1866 gaven allen mogendheden aanleiding om hun voorraad geweren tegen achterladers te verwisselen. Ook hiervan ondervond de C.W. de gevolgen. Omdat de Patroonfabriek nog niet bestond, moesten de patroonhulzen aan de C. W. worden aangemaakt. In 1869 werd de Patroonfabriek opgericht en het gehele fabricatieproces van patroonhulzen en dergelijke naar die nieuwe inrichting overgebracht. Daar tegenover stond, dat in die tijd werd begonnen met de aanmaak van torpedo’s en watermijnen.

Uitbreidingen in de mobilisatiejaren.

Na 1870 hadden geen ingrijpende wijzigingen meer plaats, totdat tijdens de mobilisatiejaren 1914-1919 het bedrijf een grote vlucht nam en belangrijk werd uitgebreid. Niet alleen bestaande afdelingen werden vergroot, ook werden er geheel nieuwe aan toegevoegd, te weten een herstelwerkplaats voor automobielen aan het zogenaamde Koningsveld, een herstelwerkplaats voor motoren en voor rubberbanden en een aanmaakwerkplaats voor legerrijwielen waarin jaarlijks plm. 6000 rijwielen kunnen worden gemaakt.

Een kijkje in de rijwiel werkplaats

De zadelmakerij die zich eerder kon uitbreiden door het plaatsen van verdiepingen op de bestaande gebouwen, groeide enorm en werd samen met de ververij overgebracht naar het Magazijn de Geer.

De zadelmakerij

Na de 1e wereldoorlog.

Na afloop van de 1e wereldoorlog werd alles tot meer bescheiden afmetingen teruggebracht en werd alleen nog maar ten dienste van de landsverdediging, rijks- en gemeentelijke instellingen en desgewenst ook voor particulieren gewerkt.
Behalve deze onderdeden van de Constructie werkplaatsen waren nog te onderscheiden: een zeer uitgebreide smederij, ook voor grof en voor perswerk, een affuiten montagewerkplaats, een grote draaierij met talrijke van de nieuwste machines, een instrumentmakerij, een wagenmakerij, een timmerwerkplaats en een zadelmakerij .

Wat is een:

Affuit – Onderstel van een vuurmond
Caronnade slede – Vuurmond van gering kaliber en dracht, aan de onderzijde voorzien van een oog om het aan de slede van het rolpaard te bevestigen.
Dracht – Schootsafstand
Rolpaard – Onderstel van een vuurmond (kanon) op een schip
Vuurmond – Groot kaliber vuurwapen (kanon / mortier enz).

©PDKruit 2021

DE VUURWERKERIJ VAN DE ARTILLERIE INRICHTINGEN HEMBRUG

De vuurwerkerij.

Het staatsbedrijf Artillerie Inrichtingen Hembrug bestond in de jaren voor de 1e WO uit verschillende afdelingen. Eén daarvan was de vuurwerkerij, die was onderverdeeld in een gevaarlijk en een ongevaarlijk gedeelte. De leiding van het geheel bestond uit een militaire officier welke werd bijgestaan door enkele onderofficieren. De opzichters en de overige werknemers behoorden tot het burgerpersoneel.

Vuurwerkerij: 1. G. Advocaat, 1e Machinist 2. B. Kabel, Opzichter 3. H.J. Biezeno, 1e Opzichter 4. D. Rijnders, Bedrijfschef, 5. L. de Neef, Bureelambtenaar 6. J.J. Geldof, Keurder 7. Th.H. Klamer, Opzichter 8. A.A.J. van Riemsdijk, Adjunct Adminstrateur 9. W.M.J. Drion, Bureel ambtenaar 10. M. Quist, Bureelambtenaar 11. L.W. Schooneman, Opzichter

Het niet gevaarlijke deel van de vuurwerkerij.

Het ongevaarlijke deel bestond uit de (projectiel)gieterijen, smederij, perserij, draaierij, frezerij en de buizenfabriek, gereedschapsmakerij, blikslagerij, timmerwinkel en de ververij.
Bijna alle onderdelen werden in die periode eigen beheer vervaardigd. De blikslagerij en timmerwinkel vervaardigden blikken en houten verpakkingsmaterialen, de witgieterijen goten witmetalen en aluminiumonderdelen en was tevens de plaats waar handgranaten werden samengesteld en brisantkartetsgranaten met kogels gevuld.

Vuurwerkerij: Brisantgranaatkartetsen worden met kogeltjes gevuld waarvan de onderste laag met hars word vastgezet.

In de grote gieterij werden gietijzer brons en messing verwerkt. In de vier grote koepelovens die hier stonden werd wekelijks 22 ton gietijzer gesmolten, waarvan voor eigen productie bestemde gietijzeren granaten werden gegoten.
Voor andere afdelingen binnen het bedrijf goot men ook onderdelen zoals muurstoelen, machinebedden, poten en ijzeren deksels. In de messingoven die een dagelijkse capaciteit had van 1300 kg., werd elke dag messing gesmolten. Verder werd er twee maal per week brons gesmolten dat voornamelijk bestemd was voor het gieten van werktuigonderdelen en lagerbussen. De gieterijen maakten veel gebruik van restmateriaal dat uit de verspanende afdelingen kwam. Verder stonden er in de gieterijen mechanische vormmachines, was er een zandblaasinstallatie en een mechanische afbraamafdeling aanwezig.

De koepelovens van de vuurwerkerij

Het gevaarlijke deel van de vuurwerkerij.

Het gevaarlijke deel bestond uit alle laboreerwerkplaatsen waar de projectielen en onderdelen zoals slaghoedjes, ontstekingsbuizen, wrijvingspijpjes, kardoezen en slagkoord werden samengesteld. Ook het samenstellen van de diverse sassen vond hier plaats en in de afdeling trotylgieterij werd trotyl en ammonal geperst.
De gebouwen stonden ver van elkaar en omgeven door aarden wallen op een afgesloten gedeelte (het bos) in het midden van het terrein. Een aantal gebouwen had een lichte constructie van hout en tufsteen De zwaardere betonnen een zwakke plek, meestal het dak. Alles was er opgericht om de schade bij een eventuele explosie zo klein mogelijk te houden. De lichte gebouwtjes zouden dan tot stof en hout vergaan en van de grote en zwaarder uitgevoerde zou het dak er af vliegen en in stukken naar beneden komen. Alles zou tussen de aarden wallen, die het gebouw omringden vallen en ook bij een mogelijke brand bleef de schade beperkt tot dat gebouw. Het daarom omheen gelegen bos was om de schokgolf te breken. (een aantal van die wallen is nog steeds (2021) aanwezig).

Slaghoedjes.

Het vervaardigen van slaghoedjes voor geweerpatronen vond plaats in één van de grotere gebouwen dat was verdeeld in meerdere kleine ruimtes welke van elkaar gescheiden waren door dikke muren en stalen platen.
Er werkten in het totaal 42 man die in een werkdag van, schrik niet, 18 uur kans zagen 400.000 slaghoedjes te vervaardigen.

Vuurwerkerij: Het vullen van slaghoedjes voor geweerpatronen met 30 milligram (+/- 2 milligram) slagsas

Er waren in het gebouw uitgebreide voorzorgen genomen om ongevallen te voorkomen. De gevaarlijkste handeling, het doseren van het slagsas, vond plaats in een ruimte van 2 bij 2 meter door slechts één werknemer. Deze had een voorraad van 100 gram slagsas, dat bewaard werd in een dubbelzijdige kartonnen doos die was afgesloten met een viltschijf. Er werd steeds een kleine hoeveelheid slagsas verdeeld over een dertigvoudige vullineaal. De gevulde liniaal werd door een gleuf in een stalen plaat door gegeven naar een andere ruimte. Daar werden de slaghoedjes uit de liniaal gevuld en daarna voorzien van een folie van bladtin en geperst.

©2021PDKruit

DE DEPÔTAFDEELING VAN DEN MOTORDIENST.

Veranderingen bij de motordienst.

De Depotafdeling van den Motordienst en de onderafdeling Vaarwezen die daartoe behoort onderging in september 1917 een belangrijke verandering / uitbreiding. Tot die datum werden de aanpassingen en herstellingen in Schiedam en Delft (Depot en Artillerie Constructie werkplaatsen) uitgevoerd. Het depot in Schiedam werd opgeheven en in Delft sterk ingekrompen. In plaats van daarvan werd er één grotere werkplaats ingericht bij de Artillerie Inrichtingen, afdeling Constructie werkplaatsen te Delft. Alle herstellingen moesten voortaan in deze werkplaatsen op het Koningsveld te Delft worden verricht. Het stond hier dan ook droog vol met defect automateriaal. Ook bevond zich hier een onderdelenmagazijn waarin de voor diverse merken verwisselstukken lagen opgeslagen. De uit het buitenland aangeleverde vrachtauto’s waren afgeleverd en grotendeels al in bedrijf. Bij de depotafdeling werden alleen nog zeer kleine herstellingen uitgevoerd.

De nieuwe herstelwerkplaats.

Door de groeiende hoeveelheid materiaal was er meer bergruimte nodig en werd een bestaande loods waarvan een deel links op onderstaande foto, afgebroken. Op het vrijkomende terrein werd een nieuwe loods doorgetrokken. Door ruimtegebrek, de nieuwe loods werd 20 x 60 meter groot, werd hij over de aanwezige vrachtwagens heen gebouwd. De loods werd ook hoger dan de oude omdat de nieuwe vrachtauto’s die voor het merendeel overhuifd en van een overdekte zitplaats voor de chauffeur en geleider voorzien waren, hoger zijn dan de eerdere vrachtauto’s. Door deze uitbreiding was de Paardenmarkt geheel volgebouwd.

De nieuwe loods op de Paardenmarkt te Delft

De nieuwe vrachtauto’s.

Arbenz vrachtauto

De Arbenz vrachtwagen (Zwitsers fabricaat) met een laadvermogen van 2 ton. De laadbak staat hoog op het chassis hetgeen bij het werken onder de wagen veel gemak op leverde.

Berna vrachtauto

De Berna vrachtwagen (Zwitsers fabricaat) met een laadvermogen van 3 ½ ton. Dit merk verschilde van andere vrachtwagens door zijn geheel andere aandrijving. Deze werkt door middel van een door de motor aangedreven klein tandwiel op de achteras dat op zijn beurt een tandkrans in het achterwiel aandrijft. Dit voor vrachtauto’s zeer geschikte systeem heet ritzel antrieb.

Martini vrachtauto’s

De Martini vrachtwagen (Schweitzer fabricaat) met een laadvermogen van 3 ton. Deze waren voorzien van zeilen die de chauffeur en geleider moesten beschermen tegen koude en regen.

Presto vrachtauto’s met beschermingshekken voor de radiator

Presto vrachtauto (Duitscher fabricaat) met een laadvermogen van 1 ½ ton.
Een deel van deze wagens waren aangeschaft zonder laadbak, deze werden omgebouwd tot keukenwagen. De wagens hadden een open laadbak en waren ter bescherming tegen koude en regen van de chauffeur en geleider overdekt en voorzien van zeilen en een voorruit. De radiator is ter bescherming voorzien van een beugel.

GMC vrachtauto’s

GMC vrachtauto (Amerikaans fabricaat) met een laadvermogen van 1,35 ton. De chassis van deze vrachtauto kwamen alleen voorzien van een zitplaats voor chauffeur en geleider in kisten van de General Motortruck Compagny uit Amerika aan. De bak en huif werden hier vervaardigd en gemonteerd. Van enige bescherming tegen koude en regen voor de chauffeur en geleider is was hier geen sprake.

Nieuwe motor voor de afdeling Vaarwezen.

Ook op de afdeling Vaarwezen werd het bestaande materieel aangevuld met een nieuwe voor het eerst in Nederland ingevoerde buitenboordmotor.
Men beschikte reeds over de 2 en 5 pk Archimedes en de 4 pk Evinrude motoren, deze werden nu aangevuld met de nieuwe door Evinrude op de markt gebrachte 2 cilinder, 4 pk 4 tactmotoren.
Deze motoren waren uitermate geschikt voor militair gebruik, door hun geringe gang en geruisloosheid zijn zij met gesloten uitlaat op ca. 50 meter niet meer hoorbaar. Dit in tegenstelling tot de al aanwezige motoren die men al van verre hoorde naderen.
Op de foto ziet u een jol voorzien van een Caille Perfection motor van 2 pk met een ruststand en twee versnellingen voor zowel voor als achteruit. Bij de afdeling Vaarwezen werd hij bevestigd aan een jol gebruikt als reparatieboot bij het uitrukken of bij oefeningen met meerdere vletten. In rustig water kon hij aardig meekomen maar voor andere militaire doelen was hij totaal ongeschikt. De zeven vletten zijn voorzien van de nieuwe Evinrude motoren

Jol met Caille Perfection en 7 vletten met de nieuwe Evinrude buitenboordmotor

Alle nieuwe motoren waren voorzien een omkeerbeweging waardoor zij door een enkele draai aan de helmstok van vooruit naar achteruit en andersom konden schakelen, wat bij een snelle vaart door smalle sloten en vaarten uitstekend van pas kwam.
Verder hadden de motoren geen ruimte tussen de schroef en de tandwielkast, maar werd de voorplaat van de tandwielkast met een kraag om de achterkant van de schroef geplaatst daardoor kregen biezen, takjes etc. geen kans om daar tussen te raken. De schroef zelf was voorzien van scherpe bladen (wierloze schroef) die wieren die erin dreigden te raken afsneed.

De nieuwe Evinrude 2 cylinder buitenboordmotor

Tot slot.

Het Nederlandse leger heeft in die tijd geen middel onbeproefd gelaten om ontbrekende zaken aan te schaffen en hoewel men i.v.m. herstellingen en verwisselstukken het het liefste zoveel mogelijk wagens en motoren van het zelfde type wilde hebben, is dit onder de toen heersende omstandigheden onmogelijk gebleken. Men moest zich tevreden stellen met hetgeen er toen te verkrijgen was.

©PDKAIH2020

AFSCHEID 2e HEMBRUG

Hembrug op tv.

In juni 1983 zond het tv programma van gewest tot gewest de volgende reportage uit over de aankomende sloop van de 2e Hembrug.

Niet lang na deze uitzending verscheen de door de MBTZ (vereniging tot behoud van Monumenten van Bedrijf en Techniek Zaanstreek) gemaakte dvd met daarop de documentaire “Hembrug 1906 – 1983”.