ER WAREN WEL ENKELE GOEDE DUITSERS

De stoomponten bij de Hembrug.
Ingelijste glasgravure van de Hembrug ©Frank de Lange

MIJN OPA.

Boven een foto van de Hembrug te Zaandam, De meesten wel bekend en onder een nieuw lijstje wat ik maakte voor een glasgravure van de Hembrug, die gemaakt is door mijn opa.
Een groot deel van zijn werkzame leven werkte mijn opa de Artillerie Inrichtingen te Zaandam. Hij was daar elektromonteur over het gehele terrein. Voor zijn AI carrière was hij al elektromonteur, maar dan door het hele land en altijd in de kost.
Mijn oma was het alleen thuis zijn in Enschede, met twee kinderen beu.
Op een dag kwam mijn opa thuis en oma vertelde dat hij was uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek bij de AI Zaandam. Mijn opa reageerde dat hij helemaal geen sollicitatie brief had geschreven. “Dat klopt “ zei oma, “dat heb ik voor je gedaan”.
Het gezin verhuisde naar de waddenbuurt in Zaandam en mijn opa werkte bij de AI.

BETRAPT TIJDENS HET STELEN.

Het moeten werken voor de Duitsers tijdens de oorlog vond hij maar niets. Na de oorlog was zijn antwoord op de vraag waar hij werkte: “bij de Hembrug”
Maar zo zei hij, er waren wel enkele goede Duitsers. Opa was betrapt op het “stelen” van wat plakken brood op de fabriek.
De Duitse bewaker vroeg hoe dat zat, mijn opa sprak goed Duits door zijn jeugd in Twente. Dus uitgelegd dat hij een gezin met twee kinderen had.
Hij moest staan blijven en het niet wagen om de vluchten. De bewaker liep weg, kwam met een heel brood terug, stopte dat bij mijn opa onder zijn jas en zei dat hij moest opdonderen en snel…. En dat hij hem niet weer moest betrappen.

EINDELIJK TIJD.

Jarenlang heb ik deze gravure bewaard en u eindelijk de tijd genomen om een lijstje te maken om de gravure.
Achter de gravure heb ik een zwarte achtergrond gehouden om hem op de foto duidelijk zichtbaar te maken.

Geschreven door en ©2022 van Frank de Lange.

DE BOUWDIENST VAN DE ARTILLERIE INRICHTINGEN / EUROMETAAL NV

Het begin van de afdeling bouwdienst.

In de vorige eeuw hadden de Artillerie Inrichtingen Hembrug behoefte aan een bouwdienst. Omstreeks 1966 was het zover en werd de afdeling bouwdienst aan het bedrijf toegevoegd. Hij werd gevestigd in het zich aan de westkant van de terrein staande gebouw nr.197. Het mocht dan wel oud zijn, maar het was een mooi gebouw met aan de binnenkant een geweldig zicht op de kunstige dakconstructie. Kortom een gebouw waarin de timmerman zich, hoewel hij het mooie na een poosje niet eens meer zag, prima thuis voelde.

De dakconstructie van het gebouw.

In het begin werd er van de medewerkers veel gevraagd, bijna al het werk was nog echte handenarbeid.De eerste houtbewerkingsmachine die de werkplaats mocht aanschaffen en waar de timmerlieden het mee moesten doen was een afgekeurde elektrische bouwzaag!
Tot de taken van de bouwdienst behoorde niet alleen al het voorkomende timmerwerk, maar ook al het bouw, metsel en schilderwerk enz.
Al deze werkzaamheden werden uitgevoerd door een ploeg van zo’n 20 medewerkers waarvan een flink deel uit Turkije afkomstig was. De grote van een ploeg werd aangepast aan de hoeveelheid gebouwen die destijds in eigen onderhoud aanwezig waren. De grootte van het terrein en het aantal gebouwen in gebruik bij het staatsbedrijf waren veel groter dan die van het latere Eurometaal NV.

Eigen werk.

Na 1973 kwam de “Eurometaal bouwdienst” pas goed uit de verf. Eerst maakte zij onderdeel uit van de Technische Dienst en later werd zij een sectie van de Onderhoudsdienst.
Onder de directe leiding van A.J. Stoop werd in voornamelijk eigen beheer, hoe kan het ook anders, gewerkt aan het functioneel maken van de werkplaats. Dat werk gebeurde steeds in de toen nog regelmatige voorkomende stille uurtjes.
Naast de werkplaats, in de zijbeuken van het gebouw waren een was en kleedlokaal, een magazijn en een schilderswerkplaats. In een afgeschut gedeelte bevond zich het “mothok” met daarin een grote afzuiginstallatie die op alle zaagsel, krullen en stof producerende machines was aangesloten.

Nieuwe machines maken alles mogelijk.

In de loop der jaren werd ook het machinepark uitgebreid, de afgekeurde elektrische bouwzaag werd echt afgekeurd en afgedankt. Er kwam een aantal nieuwe houtbewerkingsmachines. En de werkplaatsvoorman D. Schurink vertelde de redactie van het bedrijfsblad “de Europers” in 1986, dat vanaf dat ogenblik alles mogelijk was.

Het hoofd van de bouwdienst A.J. Stoop (l) neem met de werkplaatsvoorman D. Schurink (r) een klus door.

Wat is alles?

Om met een spreekwoord te beginnen “Van dik hout zaagt men planken”.
Deze bewerking kwam nauwelijks voor in de bouwdienst maar met de daar aanwezige cirkelzaagmachine en de lintzaagmachine konden ze hout overlangs (in de lengterichting) zagen. Wie dat ooit wel eens met de hand heeft gedaan weet dat zwaar werk en moeilijk werk is, maar met beide machines was het een klusje van niks.
Het kwam zelden voor dat gekocht hout op maat was voor reparaties aan de gebouwen en aangezien men hout niet dikker kan maken, koos men er voor om te van te dik hout iets af te halen. Hiervoor gebruikte men de “ van diktebank ”. Dit kon ook met één van beide zaagmachines maar dan kreeg men een ruw zaagoppervlak dat daarna weer geschaafd moest worden. Met de van diktebank kon men het zeer precies, zelfs tot op de millimeter schaven en had men ook gelijk een glad oppervlak.

De loodgieter – metselaar H. Visser in de timmerwerkplaats.

Gezaagd hout is dus altijd ruw en daarom niet geschikt voor werk dat in het zicht zit. Ruw houten raamkozijnen of deursponningen worden nergens op prijs gesteld en deze behoren dus glad en vlak te zijn. Om dat te bereiken beschikte men over een vlakbank en twee schuurmachines.
Er waren nog meer houtbewerkingsmachines waaronder een langgatboormachine waarmee onder andere gaten voor een slot in een houten deur geboord kunnen worden en een freesmachine waarmee men het hout van verschillende profielen kon voorzien.

Timmerman J. Bakker bij de afkortzaagmachine.

Duizendpoten.

De medewerkers van de bouwdienst waren echte duizendpoten. De timmerlieden P. Wijker en J. Bakker kon je overal op het terrein tegenkomen. Ze voerden o.a. reparaties uit aan daken, kozijnen en aan de terreinafscheidingen. Maar hielden zich zo nodig ook bezig met nieuw en verbouw. Een niet onbelangrijk onderdeel van hun werkzaamheden bestond uit het maken van betonnen funderingen voor de vele machines op het bedrijf. Verder werkten erin deze afdeling de loodgieter M. Smit en de loodgieter – metselaar H. Visser.

Loodgieter M. Smit in zijn werkplaats.

Als geheel team namen zij alle voorkomende werkzaamheden zoals o.a. timmeren, metselen, betonnen, loodgieten, dakbedekken en schilderen voor hun rekening. In dit kleine team werd meestal niet gekeken naar het beroep dat een ieder had, maar naar de werkzaamheden die er gedaan moesten worden. Men moest dan ook niet raar opkijken als er op het terrein een timmerman stond te schilderen of met een diamantboor een gat in het beton aan het boren was. Ook kon men de loodgieter aantreffen terwijl hij pallets of munitiekistjes aan het repareren was. Onderling regelden zij het werk en zorgden er voor dat het op tijd af kwam.

Veel werk.

Het 6 man grote team verzorgde het onderhoud van de gebouwen, terreinen, erfafscheidingen, afwatering via de sloten, de riolen, beplanting enz. Zonder dat alle werkzaamheden zijn benoemd is het duidelijk dat er heel veel werk werd verzet. Dat is dan ook de reden dat de variant op het oude “Zaanse” gezegde : “Timmer-lui en metsel-traag die komen niet graag en de loodgieter die luie sodemieter die zie je niet” niet opging voor de medewerkers van de bouwdienst.

©PDKAIH2021

DE VUURWERKERIJ VAN DE ARTILLERIE INRICHTINGEN HEMBRUG

De vuurwerkerij.

Het staatsbedrijf Artillerie Inrichtingen Hembrug bestond in de jaren voor de 1e WO uit verschillende afdelingen. Eén daarvan was de vuurwerkerij, die was onderverdeeld in een gevaarlijk en een ongevaarlijk gedeelte. De leiding van het geheel bestond uit een militaire officier welke werd bijgestaan door enkele onderofficieren. De opzichters en de overige werknemers behoorden tot het burgerpersoneel.

Vuurwerkerij: 1. G. Advocaat, 1e Machinist 2. B. Kabel, Opzichter 3. H.J. Biezeno, 1e Opzichter 4. D. Rijnders, Bedrijfschef, 5. L. de Neef, Bureelambtenaar 6. J.J. Geldof, Keurder 7. Th.H. Klamer, Opzichter 8. A.A.J. van Riemsdijk, Adjunct Adminstrateur 9. W.M.J. Drion, Bureel ambtenaar 10. M. Quist, Bureelambtenaar 11. L.W. Schooneman, Opzichter

Het niet gevaarlijke deel van de vuurwerkerij.

Het ongevaarlijke deel bestond uit de (projectiel)gieterijen, smederij, perserij, draaierij, frezerij en de buizenfabriek, gereedschapsmakerij, blikslagerij, timmerwinkel en de ververij.
Bijna alle onderdelen werden in die periode eigen beheer vervaardigd. De blikslagerij en timmerwinkel vervaardigden blikken en houten verpakkingsmaterialen, de witgieterijen goten witmetalen en aluminiumonderdelen en was tevens de plaats waar handgranaten werden samengesteld en brisantkartetsgranaten met kogels gevuld.

Vuurwerkerij: Brisantgranaatkartetsen worden met kogeltjes gevuld waarvan de onderste laag met hars word vastgezet.

In de grote gieterij werden gietijzer brons en messing verwerkt. In de vier grote koepelovens die hier stonden werd wekelijks 22 ton gietijzer gesmolten, waarvan voor eigen productie bestemde gietijzeren granaten werden gegoten.
Voor andere afdelingen binnen het bedrijf goot men ook onderdelen zoals muurstoelen, machinebedden, poten en ijzeren deksels. In de messingoven die een dagelijkse capaciteit had van 1300 kg., werd elke dag messing gesmolten. Verder werd er twee maal per week brons gesmolten dat voornamelijk bestemd was voor het gieten van werktuigonderdelen en lagerbussen. De gieterijen maakten veel gebruik van restmateriaal dat uit de verspanende afdelingen kwam. Verder stonden er in de gieterijen mechanische vormmachines, was er een zandblaasinstallatie en een mechanische afbraamafdeling aanwezig.

De koepelovens van de vuurwerkerij

Het gevaarlijke deel van de vuurwerkerij.

Het gevaarlijke deel bestond uit alle laboreerwerkplaatsen waar de projectielen en onderdelen zoals slaghoedjes, ontstekingsbuizen, wrijvingspijpjes, kardoezen en slagkoord werden samengesteld. Ook het samenstellen van de diverse sassen vond hier plaats en in de afdeling trotylgieterij werd trotyl en ammonal geperst.
De gebouwen stonden ver van elkaar en omgeven door aarden wallen op een afgesloten gedeelte (het bos) in het midden van het terrein. Een aantal gebouwen had een lichte constructie van hout en tufsteen De zwaardere betonnen een zwakke plek, meestal het dak. Alles was er opgericht om de schade bij een eventuele explosie zo klein mogelijk te houden. De lichte gebouwtjes zouden dan tot stof en hout vergaan en van de grote en zwaarder uitgevoerde zou het dak er af vliegen en in stukken naar beneden komen. Alles zou tussen de aarden wallen, die het gebouw omringden vallen en ook bij een mogelijke brand bleef de schade beperkt tot dat gebouw. Het daarom omheen gelegen bos was om de schokgolf te breken. (een aantal van die wallen is nog steeds (2021) aanwezig).

Slaghoedjes.

Het vervaardigen van slaghoedjes voor geweerpatronen vond plaats in één van de grotere gebouwen dat was verdeeld in meerdere kleine ruimtes welke van elkaar gescheiden waren door dikke muren en stalen platen.
Er werkten in het totaal 42 man die in een werkdag van, schrik niet, 18 uur kans zagen 400.000 slaghoedjes te vervaardigen.

Vuurwerkerij: Het vullen van slaghoedjes voor geweerpatronen met 30 milligram (+/- 2 milligram) slagsas

Er waren in het gebouw uitgebreide voorzorgen genomen om ongevallen te voorkomen. De gevaarlijkste handeling, het doseren van het slagsas, vond plaats in een ruimte van 2 bij 2 meter door slechts één werknemer. Deze had een voorraad van 100 gram slagsas, dat bewaard werd in een dubbelzijdige kartonnen doos die was afgesloten met een viltschijf. Er werd steeds een kleine hoeveelheid slagsas verdeeld over een dertigvoudige vullineaal. De gevulde liniaal werd door een gleuf in een stalen plaat door gegeven naar een andere ruimte. Daar werden de slaghoedjes uit de liniaal gevuld en daarna voorzien van een folie van bladtin en geperst.

©2021PDKruit

GEVAARLIJK SPEL MET ERNSTIGE AFLOOP

STOEIEN

Op zaterdagmiddag 29 juli 1906 waren er aan de Artillerie Inrichtingen Hembrug te Zaandam een paar jongens uit Amsterdam aan het stoeien.
Tijdens deze stoeipartij werd de 18 jarige J. Boom door de andere jongen met een driekante vijl in de borst getroffen en liep daarbij een zeer ernstige verwonding op.

Dr. C.J. Van der Loo

OPERATIE

Het slachtoffer werd dadelijk naar de medische dienst overgebracht waar hij onmiddellijk door de officier van gezondheid, Van der Stempel en de burgerdoctoren J. Sasse en C.J. Van der Loo werd geopereerd. Hierna werd hij nog enige tijd aan de Hembrug verpleegd om dat zijn toestand hoewel er geen dadelijke redenen was om ernstig gevaar te vrezen, niet echt zonder gevaar was.
Het gebeurde was louter aan een ongeluk te wijten en er was dan ook geen sprake van boze opzet.
Het maakte echter wel duidelijk wat de gevolgen kunnen zijn van het stoeien in een werkplaats.

©PDKAIH 2020

MIJN VERHAAL IN ,,DE ZAANSE VERHALEN”

MIJN VERHAAL IN ,,DE ZAANSE VERHALEN”

In 2019 werd ik door Sarah Vermoolen, de schrijfster van ,,De Zaanse Verhalen” gevraagd of zij mij hiervoor mocht interviewen.

Het resultaat van dit interview waren vier stukjes die samen ,,Mijn verhaal” vormen.
Via de hieronder staande links kunt u alle stukjes vinden en lezen.
Als laatste en 5e link ziet u een filmpje dat door Merel Kan van ,,De Orkaan” gemaakt is over de zoektocht naar de Duitse soldaat.

Deel 1: We hadden een eigen wereld op de Hembrug

Deel 2: Hembrug bewaakte geheime wereld

Deel 3: Spannend decor

Deel 4: Waar is het lijk van de vermoorde Duitse soldaat?

Het filmpje

WERKLIEDENTREIN AI TE WATER

WERKLIEDENTREIN TE WATER.

In 1939, vond er nabij Zaandam een ongeluk plaats waarbij een werkliedentrein voor het personeel der Artillerie Inrichtingen was betrokken.
Als door een wonder vonden er geen persoonlijke ongelukken plaats.

HOUTHANDELS.

Op het traject Amsterdam – Alkmaar – Hoorn vv bevond zich even buiten het station Zaandam een brug (nr.79) die de verbinding vormde tussen de vaart en de Papenpadsluis.
Via deze sluis werd veelvuldig gebruik gemaakt door de vele houthandels in de polder om hun met hout geladen dekschuiten naar de Zaan te vervoeren.

HET ONGELUK.

Op zaterdag 14 januari 1939, kort voor 12 uur, verscheen er een met hout geladen dekschuit voor de sluis. De brugwachter, de heer Dolleman, draaide hierop de brug open om de dekschuit doorgang te verlenen.
Precies op het ogenblik dat de geladen dekschuit zich onder de brug bevond, naderde er een achteruit rangerende trein met daaraan gekoppeld 18 lege personenrijtuigen bestemd voor de werklieden der Artillerie Inrichtingen. De machinist zag te laat de de brug openstond en het achterste rijtuig viel tussen de brughoofden en kwam terecht op het achterste deel van de dekschuit.
De schuitenvoerder, A. Geene, bevond zich op dat ogenblik op het voorste deel van de dekschuit en wist met een geweldige sprong de walkant te bereiken en zich in veiligheid te stellen.

Het ongeluk bij brug 79

VERVANGEND VERVOER.

De stationschef van Zaandam, de heer J.M. ten Napel telefoneerde direct naar de ongevallenwagens van respectievelijk Amsterdam en Alkmaar en verzocht hen met de grootste spoed naar Zaandam te komen. Verder zorgde hij ervoor dat het treinverkeer naar Alkmaar en Hoorn werd omgeleid. Niet veel later werden er pendelbussen tussen Zaandam en Koog a/d Zaan en tussen Zaandam en Purmerend ingezet.

TRACE WEER VRIJGEGEVEN.

Nadat het personeel van de werktreinen uit Amsterdam en Alkmaar er na heel wat inspanningen in geslaagd was, het rijtuig tussen de brughoofden en van de dekschuit te verwijderen.
Het zware onderstel dat van het rijtuig was losgeschoten en op de bodem van de Papenpadsloot was beland, door hen was geborgen.
De andere rijtuigen, de trein en de tussenliggende koppelingen gecontroleerd.
De rails en aansluitingen met de brug nagekeken, kon de brug neergelaten worden en werd het spoor om 17.00 uur, weer vrijgegeven.
De pendeldiensten werden kort daarop ook beëindigd.

©PDKAIH2019

BEGROTING ARTILLERIEBEDRIJVEN 1916

BEGROTING ARTILLERIEBEDRIJVEN

Vergadering van de Ministerraad in begin december 1915:
In Memorie van Antwoord op het afdelingsverslag, betreffende het wetsontwerp tot vaststelling van de begroting van inkomsten en uitgaven van het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen voor het dienstjaar 1916 en nadere voorziening ten aanzien van de rente, door het bedrijf aan ‘s Rijks middelen uit te keren zei de Minister van Oorlog , N. Bosboom, over:

LONEN EN TOESLAGEN

Dat het niet in het voornemen lag om aan de ambtenaren van het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen een toelage te geven voor de buitengewoon lange werktijd, wel werd aan ambtenaren van deze inrichtingen, van wie het traktement minder dan hfl. 3600 bedroeg, een maandelijkse premie toegekend, welke verband hield met de meer productie van de inrichtingen in de voorgaande maand (november 1915) in vergelijk met de productie van de inrichtingen onder normale omstandigheden.

Minister van Oorlog – N(icolaas) Bosboom

Aangezien de lonen van de werklieden in 1914 al verhoogd waren lag het niet in zijn bedoeling om deze nogmaals te verhogen.
Dat de dienst zwaar was werd niet door de Minister ontkend. Hij greep de gelegenheid ook aan om zijn voldoening uit te spreken over de toewijding en ijver waarmee het personeel onder zware omstandigheden zijn taak had verricht, doch hij vond niet dat de daaraan verbonden langere werktijd geen aanleiding gaf voor een algemene loonsverhoging. Dit omdat het loon voor elk uur overwerken al met 50% werd verhoogd.

GEEN VERLOF

Dat aan de Artillerie Inrichtingen het Taylorstelsel¹ zou worden toegepast en dat het personeel geen verlof mocht opnemen bestempelde de Minister als onjuist.
Alleen aan personeelsleden, die door de aard van hun werk niet gemist konden worden omdat bij hun afwezigheid de ongestoorde gang van zaken in het bedrijf in gevaar zou komen, werd geen verlof verleend. Voor deze dagen waarop ze in normale tijden verlof zouden hebben gehad, kregen zij 150% meer loon.
Dat de geest van het personeel in deze moeilijke tijden wel eens minder goed zou zijn, werd door de Minister ernstig betwijfeld. In tegendeel zelfs want het was bij de directie bekend, dat de werklieden uiterst content waren met het extra geld dat zij in deze dure tijden een welkome aanvulling vonden.

JAARLIJKSE LOONSVERHOGING

Een vergelijking van de lonen met die van de oorlogvoerende landen, ging voor de Minister niet op.
Het toekennen van een tijdelijke loonsverhoging, of het toekennen van gratificaties aan de werklieden, vond de Minister niet noodzakelijk. Dit vooral omdat het gebruikelijk was om met de ingang van een nieuw jaar, verhoogd werd. De verhoging van januari 1915 was gezien de tijdsomstandigheden achterwege gebleven. De verhogingen die op 1 januari 1916 in gingen bedroegen (1 tot 4 cent per uur op het normale loon voor de niet vaklieden, het opvoeren van het loon voor vaklieden tot 35 cent in Delft en tot 37 cent aan de Hembrug)

Op grond van de motieven die in het voorlopige verslag waren genoemd, zou het volgens de Minister aanbeveling verdienen, als de werklieden werkzaam in de fabrieken aan de Hembrug, in Zaandam zouden wonen. Maar hij zag ook dat er dan zeer vele met elkaar strijdende belangen in het spel zouden komen.

PENSIOENEN

Betreffende de tegemoetkoming in de kosten van verpleging van gezinsleden zei de Minister dat er in geen enkel land zoveel vrijgevige bepalingen, met betrekking op dit onderwerp zijn en hij het niet raadzaam vond om hierin nog verder te gaan.
De inhoudingen voor weduwen en wezenpensioen op de lonen van de losse arbeiders geschiedde volgens de weduwenwet voor Rijkswerklieden 1914 in verband met de wet van 18 Juli 1910 (Staatsblad nr. 109) tot regeling van de pensioenen van de mindere geëmployeerden enz. Op daggeld bij de inrichtingen van ‘s Rijks zee en landmacht.
De arbeiders die na de oorlog weer werden ontslagen, stonden ten aanzien van deze inhoudingen op dezelfde lijn met alle losse arbeiders. Op welke de genoemde wetten van toepassing waren.
Overwogen werd of het wenselijk was de wetgeving met betrekking tot dit onderwerp te wijzigen.
Van gebrek aan medewerking vanuit de directie der Artillerie Inrichtingen en het Departement van Oorlog was geen sprake.

HEMBRUG HOGER LOON DAN DELFT

Met het oog op de afgelegen ligging van de Artillerie Inrichtingen aan de Hembrug en de alle daaraan verbonden bezwaren, vond de Minister het billijk dat de lonen hier dan ook hoger waren als die te Delft. Het lag om die reden dan ook niet in zijn bedoeling om deze lonen gelijk te trekken.

VERGUNNING VOOR BEZOEK AAN BUITENLAND

De maatregel dat voor personen die bepaalde beroepen uit oefenen, de Minister een vergunning moeten vragen om het land te mogen verlaten, golden ook voor het personeel van de Artillerie Inrichtingen.
Tijdens het aanvragen van de vergunning werd er in ieder geval afzonderlijk onderzocht of er door het verlaten van het land door de betrokken persoon gevaar ontstond / of kon ontstaan met betrekking tot lands defensiegeheimen.

ONTSLAG AANGEVRAAGD

Dat de heer Muysken, voorzitter van de Raad van Toezicht ontslag had aangevraagd, had de Minister met leedwezen vernomen. Hij achtte zich niet gemachtigd om de reden hiervan mede te delen. Wel zei hij dat er tussen dhr. Muysken en de directie van de Artillerie Inrichtingen, geen verschil van inzichten bestond, die een reden voor de ontslag aanvraag zouden hebben gegeven.

©PDKAIH2019, ©foto Wikipedia

¹Taylorstelsel:
systeem van wetenschappelijke bedrijfsleiding, met het doel om uit de arbeid het hoogste rendement te krijgen, door iedereen op de juiste plaats en wijze werkzaam te stellen, alle onnodige bewegingen uit te schakelen en zodoende alle verspilling van energie te voorkomen. Het berust op een nauwgezet onderzoek van een ieders arbeidsprestatie.

DODE FOERIER BIJ DE ARTILLERIE INRICHTINGEN HEMBRUG

DE DOJE FOERIER VAN DUIVELSEILAND.

De wachtpost bij de Artillerie Inrichtingen aan de Hembrug was wel de eenzaamste wacht die een milicien kreeg toegewezen.

Miliciens

In elke lichting deed het verhaal de ronde dat je, als je daar op wacht stond, er voor moest zorgen dat je een pakje tabak bij je had, want elke nacht, om klokslag twaalf uur, kwam de “doje foerier” om tabak vragen.
Lang geleden zou een foerier zich daar aan het Duivelseiland hebben verdronken.
Daarom kon hij geen rust vinden en keerde hij elke nacht naar dezelfde plek terug.
De jongens die dat wachtje moesten kloppen waren dikwijls zo bang dat ze het wachtje verkochten.
Toen het de beurt was van de Waal Malefijt, in het jaar 1904, heeft hij in die eenzame nacht goed uit zijn doppen gekeken, maar de “doje foerier” heeft hij niet gezien.
Nadat de wachtpost aan de Hembrug was ingetrokken werd er niet meer over deze foerier gepraat.

Bron Spokerijen in Amsterdam en Amsteland.

HET ONTSLAG VAN A.WILOD VERSPRILLE

A. WILOD VERSPRILLE

De 1e Luitenant der infanterie A. WILOD VERSPRILLE was in de mobilisatiejaren voorafgaande en gedurende de 1e wereldoorlog tewerkgesteld bij de Artillerie Inrichtingen Hembrug en daar verantwoordelijk voor het keuren van de door het bedrijf in Amerika aangeschafte Colt mitrailleurs.

M1895 Colt Browning mitrailleur

Aan het einde van deze oorlog, werd hij door de directie van de Artillerie Inrichtingen belast met het op grote schaal aanmaken van lichte mitrailleurs.
Toen het een en ander, ondanks diverse gesprekken met hem niet naar volle tevredenheid werd uitgevoerd, werd VERSPRILLE ontslagen.
Volgens VERSPRILLE was dit ontslag volkomen onterecht en hij schreef dan ook een brief naar het Departement van Oorlog met het verzoek een onderzoek in te stellen naar zijn ontslag.

DE BEHANDELING VAN HET VERZOEK

Het verzoek werd onder n°.166 op de agenda geplaatst: 166. Inlichtingen op het adres van A. WILOD VERSPRILLE, 1e luitenant der infanterie op non-activiteit, te Nijmegen, houdende verzoek een onderzoek te willen instellen naar zijn ontslag bij het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen. (Gedrukt onder n°. 439 der Zitting 1921—1922.)

(439. 1.)

BRIEF VAN DE MINISTER VAN OORLOG

Aan den Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

’s Gravenhage, 21 februari 1922,

Ter voldoening aan het gevraagde in Uw schrijven van 11 november 1921, n°. 154, heb ik de eer U Hoogedelgestrenge het volgende te berichten omtrent het verzoekschrift van den 1e luitenant A. WILOD VERSPRILLE.

 De directie der Artillerie Inrichtingen belastte in februari 1918 den eerste-luitenant A. WILOD VERSPRILLE met de leiding en de aanmaak op grote schaal van lichte mitrailleurs, o. a. omdat deze officier gedurende zijn verblijf aan de Artillerie-Inrichtingen een uitgebreide kennis omtrent verschillende stelsels van mitrailleurs had opgedaan en hij belast was geweest met de keuring van de tijdens de mobilisatiejaren in Amerika bestelde COLT-mitrailleurs, welke keuring hij zeer tot tevredenheid van den vertegenwoordiger van het munitiebureau te New-York had verricht en waardoor hij zijn kennis omtrent de vervaardiging van mitrailleurs had verrijkt.
Voorts werd mede rekening gehouden met het gunstige oordeel, dat de directie had omtrent den technische aanleg van requestrant, in verband met diens vroeger werk bij de Wapenfabriek. Op grond van een en ander mocht de directie verwachten, dat de mitrailleuraanmaak bij meer genoemden officier in goede handen zou zijn.
De heer WILOD VERSPRILLE behoefde geenszins tot het op zich nemen der leiding te worden overgehaald; hij had bij de directie krachtig op het ter hand nemen van de mitrailleuraanmaak aangedrongen en zich geheel vrijwillig en gaarne voor de leiding van die aanmaak beschikbaar gesteld.
Dat de directie alleen de heer WILOD VERSPRILLE tot de aanmaak in staat zou hebben geacht is niet juist. Aanvankelijk werkte genoemde officier onder de bedrijf chef van de Wapenfabriek, terwijl de directie uitdrukkelijk verlangde, dat zoveel mogelijk overleg zou worden gepleegd met de beproefde speciale wapentechnici, die de voorafgegane voorbereiding en gedeeltelijke uitvoering van de aanmaak voor deze mitrailleurs op kleiner schaal hadden geleid, doch nu te zeer bezet waren met ander werk om ook met de aanmaak in het groot te worden belast.
Na het vertrek van genoemde bedrijf chef in augustus 1918 kreeg de heer WILOD VESSPRILLE geheel zelfstandig de leiding van de mitrailleurfabriek; ook daarna werd hem er meermalen op gewezen, dat hij het gewenste verband met de Wapenfabriek zoveel mogelijk in het oog had te houden.

Inderdaad werden na ongeveer een jaar enkele mitrailleurs ter oplevering aangeboden; deze bleken evenwel ongeschikt voor het gebruik, omdat zij onvoldoende werkten en de te eisen onderlinge verwisselbaarheid van de onderdeden alles te wensen overlieten.
Voorts had de inmiddels ingetreden demobilisatie gelegenheid gegeven, meer tijd en zorg te besteden aan het zoeken naar de meest doeltreffende vorm en de beste wijze van harden en afwerken van de onderdelen.
Dit had echter niets te maken met de kardinale fouten, welke, zo langzamerhand bleek, aan het werk van de heer WILOD VERSPRILLE kleefden.
De instelling van een zogenaamde keuringscommissie ten einde zekerheid te krijgen, dat aan billijke eisen beantwoorde wapens zouden worden geleverd, was niets anders dan de toepassing van de bij de Wapenfabriek steeds gevolgde regel om afgewerkte wapens te laten onderzoeken door personeel, dat onafhankelijk is van degene, die met de aanmaak daarvan is belast.
Daarbij werden geenszins zwaardere eisen gesteld dan redelijkerwijze behoord te geschieden. Trouwens, later is alles wat men indertijd van den heer WILOD VERSPRILLE ten aanzien van de mitrailleurs verlangde — en meer dan dat — bereikt geworden. Evenmin als voor andere wapens was voor deze mitrailleurs schriftelijke formulering nodig om tussen vakmensen te kunnen weten, welke eisen op redelijke wijze moesten en konden worden gesteld. Deze waren in hoofdzaak, dat de wapens behoorlijk zouden schieten en de delen onderling verwisselbaar zouden zijn. Ook nu zijn die eisen nog niet nader schriftelijk vastgelegd, zonder dat daarom iemand in twijfel verkeert hoe de wapens moeten zijn.

Lewis mitrailleur

Er is ook geen ruimte voor de opvatting alsof requestrant als bij verrassing’ voor eisen zou zijn gesteld, waarop hij niet van de aanvang af had behoren te rekenen. Schriftelijke formulering heeft hij nooit gevraagd, noch aan de keuringscommissie, noch aan de directie. Voor hem bestond verder niet de minste verplichting om zich te onderwerpen aan eisen van de commissie als die hem onredelijk zouden zijn voorgekomen. In dergelijk geval had hij zich tot de directie kunnen en moeten wenden. Afgezien wellicht van enkele zaken van ondergeschikt belang, heeft hij echter nooit meningsverschillen omtrent keuringseisen aan het oordeel van de directie onderworpen.

Wel was er herhaaldelijk een meningsverschil tussen den heer WILOD VERSPRILLE en de keuringscommissie over de vermoedelijke oorzaak van gevonden gebreken, de beste wijze om die weg te nemen, enz., doch dit was voornamelijk te wijten aan zijn streven om anderen, meer dan wenselijk zou zijn geweest, buiten de bijzonderheden van de fabricage te houden en gemaakte fouten zoveel mogelijk te verbergen. Dat hierdoor snel afleveren niet werd bevorderd spreekt vanzelf.
De voorstelling alsof het optreden van de commissie remmend zou hebben gewerkt op de goede gang van zaken is ten enenmale onjuist. Integendeel, de commissie heeft voortdurend met buitengewone toewijding getracht slechts het belang van de zaak in het oog te houden en opbouwend te werken. Het model van de mitrailleur heeft door het optreden van de keuringscommissie geen verandering ondergaan. Wel zijn, even goed als dit voor de instelling van de commissie en na het vertrek van den heer WILOD VERSPRILLE geschiedde, ook gedurende de samenwerking met de commissie kleine veranderingen, waarvan de ondervinding de wenselijkheid had leren inzien, aangebracht, als zulks met het oog op leveringstijd, kosten, enz., zonder bezwaar mogelijk was. Echter wees de directie er herhaaldelijk met veel klem op, dat de heer WILOD VERSPRILLE de volle verantwoordelijkheid bleef behouden en dat hij verbeteringen, door de keuringscommissie aangegeven, alleen dan had te aanvaarden, als hij die ook zelf werkelijk voor verbeteringen hield. Bij verschil van mening, hetwelk niet door proeven kon worden opgelost, zou de directie kunnen beslissen. Inderdaad zou door hen, die na het vertrek van de heer WILOD VERSPRILLE de fabricage tot een goed eind wisten te brengen, veel onderdeden als onbruikbaar ter zijde gelegd moeten worden. De oorzaak daarvan lag echter uitsluitend bij de eerst later in hare volle omvang duidelijk geworden onverantwoordelijke en lichtvaardige werkwijze van requestrant. Een gedeelte de afgekeurde onderdeden heeft later bij de aanmaak van exercitiemitrailleurs nuttige aanwending gevonden.

Toen de directie bij het persoonlijk nagaan van wat zij op gezag de aan haar verantwoordelijke personen gemeend had te kunnen aannemen, tot de overtuiging kwam, dat zij geen vertrouwen meer kon blijven stellen in de opgaven van de heer WILOT VERSPRILLE omtrent levertijd, prijs, enz. alsmede omtrent de door hem aangegeven oorzaken van vertragingen, oordeelde zij dat een onderzoek nodig was. Daar zij zelf te zeer door andere bezigheden in beslag werd genomen, droeg zij dit onderzoek op aan een commissie, bestaande uit de drie bedrijfschefs. Dat deze commissie van huis uit noch requestrant noch zijn werk ooit sympathiek gezind was, is een bewering, waarvoor niet de geringste redelijke grond is bij te brengen. Hoewel slechts een van deze bedrijfschefs bijzondere ervaring had van de wapenfabricage, waren allen zonder enige twijfel zeer goed in staat te beoordelen, welke fouten er aan de leiding van den mitrailleuraanmaak kleefden.
De commissie ontdekte bij haar onderzoek zeer ernstige tekortkomingen; het na het vertrek van de heer WILOD VERSPRILLE voortgezette meer gedetailleerde onderzoek heeft de juistheid van het rapport van de bedrijfschefs volkomen bevestigd. De commissie had volle vrijheid haar taak op te vatten zoals zij nuttig achtte. Dat zij den heer WILOD VERSPRILLE niet voortdurend bij het onderzoek aanwezig lieten zijn, is begrijpelijk. Zij achten zich genoodzaakt verschillende ploegbazen buiten tegenwoordigheid van requestrant te horen, omdat zij de indruk had gekregen, dat laatstgenoemde de directie en de keuringscommissie niet eerlijk inlichtte en zijn ondergeschikten er toe aanzette, gemaakte fouten te verzwijgen en te verbergen.

Op grond van vorenbedoeld rapport moest de directie tot de overtuiging komen, dat niet mocht worden gerekend op aflevering van lichte mitrailleurs in afzienbaren tijd, indien werd voortgegaan als tot dusverre; zij achtte het daarom noodzakelijk, de heer WILOD VERSPRILLE de leiding van den mitrailleuraanmaak te ontnemen. Dit besluit en de gronden daarvoor werden de heer WILOD VERSPRILLE door een van de directeuren persoonlijk in een langdurig onderhoud in zijn huis medegedeeld en toegelicht. Hem werd aangeraden gedurende 14 dagen of een maand met verlof te gaan, waarna men, in verband ook met het verdere verloop van het onderzoek naar de toestand, nader zou kunnen beslissen. Het maakte de indruk, dat de heer WILOD VERSPRILLE hierop zou ingaan.
De volgenden dag bleek echter, dat hij zich tot het Departement van Oorlog had gewend met een weinig doordacht schrijven, waarin hij beweerde, dat hem grof onrecht werd aangedaan, dat niet hij schuld droeg aan de mislukking maar de directie en de keuringscommissie, en dat de fabricage in dé war zou lopen als hij niet bleef. Hij wenste ook de leiding niet over te geven en verklaarde zijn functie als bedrijf chef te zullen blijven bekleden, totdat de beslissing van den Minister van Oorlog omtrent zijn ontheffing als zodanig zou zijn genomen.
Deze houding kan natuurlijk niet worden geduld. Het eind was, dat hem de toegang tot het terrein van de fabrieken moest worden ontzegd. Hij kwam toen terug op zijn besluit om geen gebruik te maken van het aangeboden verlof. Door deze wijze van optreden had de heer WILOD VERSPILLE zowel bij zijn chefs en kameraden als bij zijn ondergeschikten zoveel van zijn prestige ingeboet, dat het onmogelijk zou zijn geweest om hem te handhaven in enige betrekking bij de Artillerie-Inrichtingen. Daarom stelde de directie voor, hem bij zijn wapen terug te plaatsen.

De aflevering van mitrailleurs aan de korpsen, ongeveer 5 maanden nadat requestrant uit zijn functie van bedrijf chef van de mitrailleurfabriek was ontheven, is uitsluitend te danken geweest aan de ingrijpende wijziging, welke na zijn vertrek in de fabricage werd aangebracht.
Het ontslaan van losse werklieden hield verband met de. bedoeling om de in verkeerde banen geleide fabricage van verschillende onderdelen tijdelijk stop te zetten, totdat al het aangemaakte door de nieuwe leiders grondig zou zijn nagegaan; en geschift, en de nodige verbeteringen zouden zijn aangebracht.

Minister van Oorlog J.J.C. van Dijk

De beschuldiging, dat de directie bij de moeilijkheden van 1919 in gebreke zou zijn gebleven in het geven van leiding ter zake, mist elke grond. Zij heeft, zoveel het haar mogelijk was aandacht aan de mitrailleurfabriek gewijd en daarbij aanhoudend getracht de zo nodige samenwerking te verzekeren, wat haar, voor zover het de keuringscommissie betreft, ook ten volle gelukte, doch bij requestrant afstuitte op diens overdreven gevoel van eigenwaarde en zijn zucht om liever fouten te verbergen dan eerlijk naar verbetering te streven. Het waren zijn laakbare handelingen die tot gevolg hadden, dat de leiding niet altijd het gewenste effect kon hebben. Dat vele vervaardigde onderdelen als waardeloos werden afgekeurd, had kunnen worden voorkomen als requestrant volgens de bedoelingen der directie had willen samenwerken met anderen; bij de besprekingen erkende hij. dat zulks nodig was en beloofde hij, dat hij dit verder ook zou doen.
Het geldelijk nadeel, ontstaan door vervanging van het groot aantal onderdelen, moet worden geweten aan de onverantwoordelijke werkwijze van requestrant; het behoeft geen betoog dat de directie nooit zoveel delen zou hebben afgekeurd, als die behoorlijk voor oorlogswapens bruikbaar hadden kunnen worden geacht.

Zowel uit de behandeling van deze aangelegenheid vanwege het Departement van Oorlog, als uit het destijds ingestelde onderzoek door een commissie, bestaande uit 2 officieren buiten de Artillerie-Inrichtingen, omtrent verschillende onderwerpen, welke in de Tweede Kamer der Staten-Generaal ten aanzien van dit Staatsbedrijf te berde waren gebracht, is overtuigend gebleken, dat requestrant de hem opgedragen taak op zeer onvoldoende wijze heeft uitgevoerd en dat de scherpe vorm, die het optreden tegenover hem heeft moeten aannemen, gevolg is geweest van zijn eigen ondoordachte handelwijze.
Op grond van een en ander oordeelde mijn ambtsvoorganger het niet nodig, een nader onderzoek te doen instellen. Ook ondergetekende acht een nader onderzoek overbodig, terwijl hij van mening is, dat voor het geven van genoegdoening geen termen aanwezig zijn.

De Minister van Oorlog,
VAN DIJK

NOGMAALS WILOD VERSPRILLE

Wie dacht dat WILOD VERSPRILLE nu van het toneel was verdwenen heeft het mis.
Vlak voor het uitbreken van de 2e wereldoorlog had de Artillerie Inrichtingen een order voor de levering van pantsergranaten voor het Böhler PAG geschut geplaatst bij de munitiewerkplaats NV Metaalwarenmaatschappij Johan de Witt gelegen aan De Staart in Dordrecht

In stelling gebrachte Böhler PAG met op de achtergrond twee pantserwagens

Deze fabriek viel militair gezien officieel onder het DMKL, maar vanwege de order en het ter plaatse aanwezig zijn twee Böhler PAG stukken verantwoording voor deze zaken verschuldigd aan de Artillerie Inrichtingen. Bij het uitbreken van de oorlog werd er regelmatig telefonisch contact onderhouden met directeur Den Hollander van de Artillerie Inrichtingen. Deze gaf de zo verkregen informatie direct door aan het A.H.K.

Op 29 juli beantwoorde Den Hollander een brief N.M. Japikse van het Regelings Bureau van het Algemeen Hoofdkwartier die hem had verzocht om een kopie van de aantekeningen van de telefonisch doorgegeven berichten.

13 mei 1940 ± 10 uur

De Reserve Majoor voor spec.diensten A.WILOD VERSPRILLE, bedrijfsleider van de N.V. Johan de Witt te Dordrecht deelt telefonisch vanuit de fabriek dezer N.V. mede:

“In Dubbeldam zijn Duitsche pantserwagens gezien. De verdediging van de verbinding Moerdijk Rotterdam is onvoldoende sterk. De garnizoenscommandant te Dordrecht is pessimistisch gestemd”

Dit bericht werd door mij aanstonds doorgegeven aan het A.H.K.
Toestel nr. 426

Iets later

Dezelfde berichtgever deelt vanaf dezelfde plaats telefonisch mede:

“De pantserwagens welke te Dubbeldam zij gezien, zouden door de Duitsche troepen buitgemaakte Nederlandsche pantserwagens zijn. Er is ten zuiden van Dordrecht behoefte aan geroutineerde troepen onder leiding van oude, actieve officieren. Een kapitein Dokter, behorende bij een afdeling van 17 R.A. vertelde de reserve Majoor VERSPRILLE, dat zijn afdeling door Duitsche troepen gevangen genomen is na hevig vechten. Daarbij heeft zich moedig gedragen de Kapitein Tenge, die een “flink officier” genoemd werd. Onbekend is waar de krijgsgevangen Nederlanders zijn afgevoerd.
Hedenmorgen waren Duitsche troepen in het Oranjepark te Dordrecht. Ze zijn thans weggetrokken. Ondertussen zijn nog geen uur geleden 50 parachutisten bij Zwijndrecht geland.”

Doorgegeven aan het A.H.K.

Duitse parachutisten thv Zwijndrecht

12.15 uur

De Res.Majoor v. spec.diensten A.WILOD VERSPRILLE telefoneert mij uit zijn fabriek:

“Zo even is in de fabriek een soldaat binnengekomen, naam Colignon, radio telegrafist van de Genie bij de Lichte Divisie. Hij was met vier anderen belast met de bediening van een radiouitzendingsauto van de I.D. te Dubbeldam en kreeg de tussen 7 en 8 uur opdracht van kapitein Mulder opdracht de zendinstallatie van deze auto onklaar te maken en zich met de vier anderen naar het veer in Papendrecht te begeven. Ook de wielrijders, bescherming van zijn afdeling moesten weg. Op weg naar het veer werden zij aangevallen door een Duitsche patrouille die hen verspreidde. Colignon komt nu een bootje vragen om daarmee naar Papendrecht over te steken.
Ingenieur Lambeek van de fabriek Johan de Witt heeft telefonisch bericht van de Gemeente secretaris van Dubbeldam, dat enige pantserwagens, beschilderd met een zwart kruis opgerukt zijn in de richting Dordrecht. Daarachter volgt een Nederlandsche Motorafdeeling.”

Door mij doorgegeven aan het A.H.K.

14.10 uur

De Res.Majoor v. spec.diensten A.WILOD VERSPRILLE telefoneert vanuit zijn fabriek:

“De Gemeente Secretaris van Dubbeldam heeft opnieuw gebeld en gevraagd naar een vertrouwde verbinding met Den Haag. Gisteren heeft hij driemaal getracht het A.H.K. te telefoneren, doch slaagde daarin niet. De burgemeester van Dubbeldam had hem opgedragen mede te delen aan Kapt. Lagas van het A.H.K., dat hedenmorgen drie Duitsche pantserwagens, volgens de burgemeester komende uit Brabant en gevolgd door een overvalwagen Dubbeldam in de richting Dordrecht waren gepasseerd. Nederlandsche soldaten lopen in Dubbeldam rond zonder enige leiding, zonder officieren en zonder verbindingen.”

Deze mededeling is door de Re. Majoor VERSPRILLE doorgegeven aan Kapt. Van der Mark, adjudant van de Garnizoenscommandant te Dordrecht.

Door mij doorgegeven aan het A.H.K., toestel nr. 426

IETS LATER

De Commissaris van Politie te Dordrecht telefoneerde ons ter waarschuwing, dat over ongeveer een uur de Duitsche troepen Dordrecht zullen bezetten. Wij (de res. Officieren v. spec. Diensten WILOD VERSPRILLE en Lambeek) trekken ons terug in de richting Rotterdam, na overgave van het beheer van de fabriek aan onze oudste administratieve kracht Wagenaar”

Bronnen Nationaal Archief, Grebbeberg ©PDKAIH2019

GEBRUIKTE AFKORTINGEN

A.H.K.= Algemeen Hoofd Kwartier
DMKL = Directie Materieel Koninklijke Landmacht
 I.D. = Inlichtingen Dienst
PAG = Pantser Afweer Geschut
R.A. = Regiment Artillerie
Requestrant = degene die het /een verzoek doet
SD = speciale dienst