Boven een foto van de Hembrug te Zaandam, De meesten wel bekend en onder een nieuw lijstje wat ik maakte voor een glasgravure van de Hembrug, die gemaakt is door mijn opa. Een groot deel van zijn werkzame leven werkte mijn opa de Artillerie Inrichtingen te Zaandam. Hij was daar elektromonteur over het gehele terrein. Voor zijn AI carrière was hij al elektromonteur, maar dan door het hele land en altijd in de kost. Mijn oma was het alleen thuis zijn in Enschede, met twee kinderen beu. Op een dag kwam mijn opa thuis en oma vertelde dat hij was uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek bij de AI Zaandam. Mijn opa reageerde dat hij helemaal geen sollicitatie brief had geschreven. “Dat klopt “ zei oma, “dat heb ik voor je gedaan”. Het gezin verhuisde naar de waddenbuurt in Zaandam en mijn opa werkte bij de AI.
BETRAPT TIJDENS HET STELEN.
Het moeten werken voor de Duitsers tijdens de oorlog vond hij maar niets. Na de oorlog was zijn antwoord op de vraag waar hij werkte: “bij de Hembrug” Maar zo zei hij, er waren wel enkele goede Duitsers. Opa was betrapt op het “stelen” van wat plakken brood op de fabriek. De Duitse bewaker vroeg hoe dat zat, mijn opa sprak goed Duits door zijn jeugd in Twente. Dus uitgelegd dat hij een gezin met twee kinderen had. Hij moest staan blijven en het niet wagen om de vluchten. De bewaker liep weg, kwam met een heel brood terug, stopte dat bij mijn opa onder zijn jas en zei dat hij moest opdonderen en snel…. En dat hij hem niet weer moest betrappen.
EINDELIJK TIJD.
Jarenlang heb ik deze gravure bewaard en u eindelijk de tijd genomen om een lijstje te maken om de gravure. Achter de gravure heb ik een zwarte achtergrond gehouden om hem op de foto duidelijk zichtbaar te maken.
In de vorige eeuw hadden de Artillerie Inrichtingen Hembrug behoefte aan een bouwdienst. Omstreeks 1966 was het zover en werd de afdeling bouwdienst aan het bedrijf toegevoegd. Hij werd gevestigd in het zich aan de westkant van de terrein staande gebouw nr.197. Het mocht dan wel oud zijn, maar het was een mooi gebouw met aan de binnenkant een geweldig zicht op de kunstige dakconstructie. Kortom een gebouw waarin de timmerman zich, hoewel hij het mooie na een poosje niet eens meer zag, prima thuis voelde.
In het begin werd er van de medewerkers veel gevraagd, bijna al het werk was nog echte handenarbeid.De eerste houtbewerkingsmachine die de werkplaats mocht aanschaffen en waar de timmerlieden het mee moesten doen was een afgekeurde elektrische bouwzaag! Tot de taken van de bouwdienst behoorde niet alleen al het voorkomende timmerwerk, maar ook al het bouw, metsel en schilderwerk enz. Al deze werkzaamheden werden uitgevoerd door een ploeg van zo’n 20 medewerkers waarvan een flink deel uit Turkije afkomstig was. De grote van een ploeg werd aangepast aan de hoeveelheid gebouwen die destijds in eigen onderhoud aanwezig waren. De grootte van het terrein en het aantal gebouwen in gebruik bij het staatsbedrijf waren veel groter dan die van het latere Eurometaal NV.
Eigen werk.
Na 1973 kwam de “Eurometaal bouwdienst” pas goed uit de verf. Eerst maakte zij onderdeel uit van de Technische Dienst en later werd zij een sectie van de Onderhoudsdienst. Onder de directe leiding van A.J. Stoop werd in voornamelijk eigen beheer, hoe kan het ook anders, gewerkt aan het functioneel maken van de werkplaats. Dat werk gebeurde steeds in de toen nog regelmatige voorkomende stille uurtjes. Naast de werkplaats, in de zijbeuken van het gebouw waren een was en kleedlokaal, een magazijn en een schilderswerkplaats. In een afgeschut gedeelte bevond zich het “mothok” met daarin een grote afzuiginstallatie die op alle zaagsel, krullen en stof producerende machines was aangesloten.
Nieuwe machines maken alles mogelijk.
In de loop der jaren werd ook het machinepark uitgebreid, de afgekeurde elektrische bouwzaag werd echt afgekeurd en afgedankt. Er kwam een aantal nieuwe houtbewerkingsmachines. En de werkplaatsvoorman D. Schurink vertelde de redactie van het bedrijfsblad “de Europers” in 1986, dat vanaf dat ogenblik alles mogelijk was.
Wat is alles?
Om met een spreekwoord te beginnen “Van dik hout zaagt men planken”. Deze bewerking kwam nauwelijks voor in de bouwdienst maar met de daar aanwezige cirkelzaagmachine en de lintzaagmachine konden ze hout overlangs (in de lengterichting) zagen. Wie dat ooit wel eens met de hand heeft gedaan weet dat zwaar werk en moeilijk werk is, maar met beide machines was het een klusje van niks. Het kwam zelden voor dat gekocht hout op maat was voor reparaties aan de gebouwen en aangezien men hout niet dikker kan maken, koos men er voor om te van te dik hout iets af te halen. Hiervoor gebruikte men de “ van diktebank ”. Dit kon ook met één van beide zaagmachines maar dan kreeg men een ruw zaagoppervlak dat daarna weer geschaafd moest worden. Met de van diktebank kon men het zeer precies, zelfs tot op de millimeter schaven en had men ook gelijk een glad oppervlak.
Gezaagd hout is dus altijd ruw en daarom niet geschikt voor werk dat in het zicht zit. Ruw houten raamkozijnen of deursponningen worden nergens op prijs gesteld en deze behoren dus glad en vlak te zijn. Om dat te bereiken beschikte men over een vlakbank en twee schuurmachines. Er waren nog meer houtbewerkingsmachines waaronder een langgatboormachine waarmee onder andere gaten voor een slot in een houten deur geboord kunnen worden en een freesmachine waarmee men het hout van verschillende profielen kon voorzien.
Duizendpoten.
De medewerkers van de bouwdienst waren echte duizendpoten. De timmerlieden P. Wijker en J. Bakker kon je overal op het terrein tegenkomen. Ze voerden o.a. reparaties uit aan daken, kozijnen en aan de terreinafscheidingen. Maar hielden zich zo nodig ook bezig met nieuw en verbouw. Een niet onbelangrijk onderdeel van hun werkzaamheden bestond uit het maken van betonnen funderingen voor de vele machines op het bedrijf. Verder werkten erin deze afdeling de loodgieter M. Smit en de loodgieter – metselaar H. Visser.
Als geheel team namen zij alle voorkomende werkzaamheden zoals o.a. timmeren, metselen, betonnen, loodgieten, dakbedekken en schilderen voor hun rekening. In dit kleine team werd meestal niet gekeken naar het beroep dat een ieder had, maar naar de werkzaamheden die er gedaan moesten worden. Men moest dan ook niet raar opkijken als er op het terrein een timmerman stond te schilderen of met een diamantboor een gat in het beton aan het boren was. Ook kon men de loodgieter aantreffen terwijl hij pallets of munitiekistjes aan het repareren was. Onderling regelden zij het werk en zorgden er voor dat het op tijd af kwam.
Veel werk.
Het 6 man grote team verzorgde het onderhoud van de gebouwen, terreinen, erfafscheidingen, afwatering via de sloten, de riolen, beplanting enz. Zonder dat alle werkzaamheden zijn benoemd is het duidelijk dat er heel veel werk werd verzet. Dat is dan ook de reden dat de variant op het oude “Zaanse” gezegde : “Timmer-lui en metsel-traagdie komen niet graag en de loodgieter die luie sodemieter die zie je niet” niet opging voor de medewerkers van de bouwdienst.
Het staatsbedrijf Artillerie Inrichtingen Hembrug bestond in de jaren voor de 1e WO uit verschillende afdelingen. Eén daarvan was de vuurwerkerij, die was onderverdeeld in een gevaarlijk en een ongevaarlijk gedeelte. De leiding van het geheel bestond uit een militaire officier welke werd bijgestaan door enkele onderofficieren. De opzichters en de overige werknemers behoorden tot het burgerpersoneel.
Het niet gevaarlijke deel van de vuurwerkerij.
Het ongevaarlijke deel bestond uit de (projectiel)gieterijen, smederij, perserij, draaierij, frezerij en de buizenfabriek, gereedschapsmakerij, blikslagerij, timmerwinkel en de ververij. Bijna alle onderdelen werden in die periode eigen beheer vervaardigd. De blikslagerij en timmerwinkel vervaardigden blikken en houten verpakkingsmaterialen, de witgieterijen goten witmetalen en aluminiumonderdelen en was tevens de plaats waar handgranaten werden samengesteld en brisantkartetsgranaten met kogels gevuld.
In de grote gieterij werden gietijzer brons en messing verwerkt. In de vier grote koepelovens die hier stonden werd wekelijks 22 ton gietijzer gesmolten, waarvan voor eigen productie bestemde gietijzeren granaten werden gegoten. Voor andere afdelingen binnen het bedrijf goot men ook onderdelen zoals muurstoelen, machinebedden, poten en ijzeren deksels. In de messingoven die een dagelijkse capaciteit had van 1300 kg., werd elke dag messing gesmolten. Verder werd er twee maal per week brons gesmolten dat voornamelijk bestemd was voor het gieten van werktuigonderdelen en lagerbussen. De gieterijen maakten veel gebruik van restmateriaal dat uit de verspanende afdelingen kwam. Verder stonden er in de gieterijen mechanische vormmachines, was er een zandblaasinstallatie en een mechanische afbraamafdeling aanwezig.
Het gevaarlijke deel van de vuurwerkerij.
Het gevaarlijke deel bestond uit alle laboreerwerkplaatsen waar de projectielen en onderdelen zoals slaghoedjes, ontstekingsbuizen, wrijvingspijpjes, kardoezen en slagkoord werden samengesteld. Ook het samenstellen van de diverse sassen vond hier plaats en in de afdeling trotylgieterij werd trotyl en ammonal geperst. De gebouwen stonden ver van elkaar en omgeven door aarden wallen op een afgesloten gedeelte (het bos) in het midden van het terrein. Een aantal gebouwen had een lichte constructie van hout en tufsteen De zwaardere betonnen een zwakke plek, meestal het dak. Alles was er opgericht om de schade bij een eventuele explosie zo klein mogelijk te houden. De lichte gebouwtjes zouden dan tot stof en hout vergaan en van de grote en zwaarder uitgevoerde zou het dak er af vliegen en in stukken naar beneden komen. Alles zou tussen de aarden wallen, die het gebouw omringden vallen en ook bij een mogelijke brand bleef de schade beperkt tot dat gebouw. Het daarom omheen gelegen bos was om de schokgolf te breken. (een aantal van die wallen is nog steeds (2021) aanwezig).
Slaghoedjes.
Het vervaardigen van slaghoedjes voor geweerpatronen vond plaats in één van de grotere gebouwen dat was verdeeld in meerdere kleine ruimtes welke van elkaar gescheiden waren door dikke muren en stalen platen. Er werkten in het totaal 42 man die in een werkdag van, schrik niet, 18 uur kans zagen 400.000 slaghoedjes te vervaardigen.
Er waren in het gebouw uitgebreide voorzorgen genomen om ongevallen te voorkomen. De gevaarlijkste handeling, het doseren van het slagsas, vond plaats in een ruimte van 2 bij 2 meter door slechts één werknemer. Deze had een voorraad van 100 gram slagsas, dat bewaard werd in een dubbelzijdige kartonnen doos die was afgesloten met een viltschijf. Er werd steeds een kleine hoeveelheid slagsas verdeeld over een dertigvoudige vullineaal. De gevulde liniaal werd door een gleuf in een stalen plaat door gegeven naar een andere ruimte. Daar werden de slaghoedjes uit de liniaal gevuld en daarna voorzien van een folie van bladtin en geperst.
Op zaterdagmiddag 29 juli 1906 waren er aan de Artillerie Inrichtingen Hembrug te Zaandam een paar jongens uit Amsterdam aan het stoeien. Tijdens deze stoeipartij werd de 18 jarige J. Boom door de andere jongen met een driekante vijl in de borst getroffen en liep daarbij een zeer ernstige verwonding op.
OPERATIE
Het slachtoffer werd dadelijk naar de medische dienst overgebracht waar hij onmiddellijk door de officier van gezondheid, Van der Stempel en de burgerdoctoren J. Sasse en C.J. Van der Loo werd geopereerd. Hierna werd hij nog enige tijd aan de Hembrug verpleegd om dat zijn toestand hoewel er geen dadelijke redenen was om ernstig gevaar te vrezen, niet echt zonder gevaar was. Het gebeurde was louter aan een ongeluk te wijten en er was dan ook geen sprake van boze opzet. Het maakte echter wel duidelijk wat de gevolgen kunnen zijn van het stoeien in een werkplaats.
In 2019 werd ik door Sarah Vermoolen, de schrijfster van ,,De Zaanse Verhalen” gevraagd of zij mij hiervoor mocht interviewen.
Het resultaat van dit interview waren vier stukjes die samen ,,Mijn verhaal” vormen. Via de hieronder staande links kunt u alle stukjes vinden en lezen. Als laatste en 5e link ziet u een filmpje dat door Merel Kan van ,,De Orkaan” gemaakt is over de zoektocht naar de Duitse soldaat.
In
1939, vond er nabij Zaandam een ongeluk plaats waarbij een
werkliedentrein voor het personeel der Artillerie Inrichtingen was
betrokken.
Als door een wonder vonden er geen persoonlijke
ongelukken plaats.
HOUTHANDELS.
Op het traject Amsterdam – Alkmaar – Hoorn vv bevond zich even buiten het station Zaandam een brug (nr.79) die de verbinding vormde tussen de vaart en de Papenpadsluis. Via deze sluis werd veelvuldig gebruik gemaakt door de vele houthandels in de polder om hun met hout geladen dekschuiten naar de Zaan te vervoeren.
HET ONGELUK.
Op
zaterdag 14 januari 1939, kort voor 12 uur, verscheen er een met hout
geladen dekschuit voor de sluis. De brugwachter, de heer Dolleman,
draaide hierop de brug open om de dekschuit doorgang te
verlenen.
Precies op het ogenblik dat de geladen dekschuit zich
onder de brug bevond, naderde er een achteruit rangerende trein met
daaraan gekoppeld 18 lege personenrijtuigen bestemd voor de
werklieden der Artillerie Inrichtingen. De machinist zag te laat de
de brug openstond en het achterste rijtuig viel tussen de brughoofden
en kwam terecht op het achterste deel van de dekschuit.
De
schuitenvoerder, A. Geene, bevond zich op dat ogenblik op het voorste
deel van de dekschuit en wist met een geweldige sprong de walkant te
bereiken en zich in veiligheid te stellen.
VERVANGEND VERVOER.
De stationschef van Zaandam, de heer J.M. ten Napel telefoneerde direct naar de ongevallenwagens van respectievelijk Amsterdam en Alkmaar en verzocht hen met de grootste spoed naar Zaandam te komen. Verder zorgde hij ervoor dat het treinverkeer naar Alkmaar en Hoorn werd omgeleid. Niet veel later werden er pendelbussen tussen Zaandam en Koog a/d Zaan en tussen Zaandam en Purmerend ingezet.
TRACE WEER VRIJGEGEVEN.
Nadat
het personeel van de werktreinen uit Amsterdam en Alkmaar er na heel
wat inspanningen in geslaagd was, het rijtuig tussen de brughoofden
en van de dekschuit te verwijderen.
Het zware onderstel dat van
het rijtuig was losgeschoten en op de bodem van de Papenpadsloot was
beland, door hen was geborgen.
De andere rijtuigen, de trein en
de tussenliggende koppelingen gecontroleerd.
De rails en
aansluitingen met de brug nagekeken, kon de brug neergelaten worden
en werd het spoor om 17.00 uur, weer vrijgegeven.
De
pendeldiensten werden kort daarop ook beëindigd.
Vergadering van de Ministerraad in begin december 1915: In Memorie van Antwoord op het afdelingsverslag, betreffende het wetsontwerp tot vaststelling van de begroting van inkomsten en uitgaven van het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen voor het dienstjaar 1916 en nadere voorziening ten aanzien van de rente, door het bedrijf aan ‘s Rijks middelen uit te keren zei de Minister van Oorlog , N. Bosboom, over:
LONEN EN TOESLAGEN
Dat
het niet in het voornemen lag om aan de ambtenaren van het
Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen een toelage te geven voor
de buitengewoon lange werktijd, wel werd aan ambtenaren van deze
inrichtingen, van wie het traktement minder dan hfl. 3600 bedroeg,
een maandelijkse premie toegekend, welke verband hield met de meer
productie van de inrichtingen in de voorgaande maand (november 1915)
in vergelijk met de productie van de inrichtingen onder normale
omstandigheden.
Aangezien
de lonen van de werklieden in 1914 al verhoogd waren lag het niet in
zijn bedoeling om deze nogmaals te verhogen.
Dat de dienst
zwaar was werd niet door de Minister ontkend. Hij greep de
gelegenheid ook aan om zijn voldoening uit te spreken over de
toewijding en ijver waarmee het personeel onder zware omstandigheden
zijn taak had verricht, doch hij vond niet dat de daaraan verbonden
langere werktijd geen aanleiding gaf voor een algemene
loonsverhoging. Dit omdat het loon voor elk uur overwerken al met 50%
werd verhoogd.
GEEN VERLOF
Dat aan de Artillerie Inrichtingen het Taylorstelsel¹ zou worden toegepast en dat het personeel geen verlof mocht opnemen bestempelde de Minister als onjuist. Alleen aan personeelsleden, die door de aard van hun werk niet gemist konden worden omdat bij hun afwezigheid de ongestoorde gang van zaken in het bedrijf in gevaar zou komen, werd geen verlof verleend. Voor deze dagen waarop ze in normale tijden verlof zouden hebben gehad, kregen zij 150% meer loon. Dat de geest van het personeel in deze moeilijke tijden wel eens minder goed zou zijn, werd door de Minister ernstig betwijfeld. In tegendeel zelfs want het was bij de directie bekend, dat de werklieden uiterst content waren met het extra geld dat zij in deze dure tijden een welkome aanvulling vonden.
JAARLIJKSE LOONSVERHOGING
Een
vergelijking van de lonen met die van de oorlogvoerende landen, ging
voor de Minister niet op.
Het toekennen van een tijdelijke
loonsverhoging, of het toekennen van gratificaties aan de werklieden,
vond de Minister niet noodzakelijk. Dit vooral omdat het gebruikelijk
was om met de ingang van een nieuw jaar, verhoogd werd. De verhoging
van januari 1915 was gezien de tijdsomstandigheden achterwege
gebleven. De verhogingen die op 1 januari 1916 in gingen bedroegen
(1 tot 4 cent per uur op het normale loon voor de niet vaklieden, het
opvoeren van het loon voor vaklieden tot 35 cent in Delft en tot 37
cent aan de Hembrug)
Op
grond van de motieven die in het voorlopige verslag waren genoemd,
zou het volgens de Minister aanbeveling verdienen, als de werklieden
werkzaam in de fabrieken aan de Hembrug, in Zaandam zouden wonen.
Maar hij zag ook dat er dan zeer vele met elkaar strijdende belangen
in het spel zouden komen.
PENSIOENEN
Betreffende
de tegemoetkoming in de kosten van verpleging van gezinsleden zei de
Minister dat er in geen enkel land zoveel vrijgevige bepalingen, met
betrekking op dit onderwerp zijn en hij het niet raadzaam vond om
hierin nog verder te gaan.
De inhoudingen voor weduwen en
wezenpensioen op de lonen van de losse arbeiders geschiedde volgens
de weduwenwet voor Rijkswerklieden 1914 in verband met de wet van 18
Juli 1910 (Staatsblad nr. 109) tot regeling van de pensioenen van de
mindere geëmployeerden enz. Op daggeld bij de inrichtingen van ‘s
Rijks zee en landmacht.
De arbeiders die na de oorlog weer
werden ontslagen, stonden ten aanzien van deze inhoudingen op
dezelfde lijn met alle losse arbeiders. Op welke de genoemde wetten
van toepassing waren.
Overwogen werd of het wenselijk was de
wetgeving met betrekking tot dit onderwerp te wijzigen.
Van
gebrek aan medewerking vanuit de directie der Artillerie Inrichtingen
en het Departement van Oorlog was geen sprake.
HEMBRUG HOGER LOON DAN DELFT
Met
het oog op de afgelegen ligging van de Artillerie Inrichtingen aan de
Hembrug en de alle daaraan verbonden bezwaren, vond de Minister het
billijk dat de lonen hier dan ook hoger waren als die te Delft. Het
lag om die reden dan ook niet in zijn bedoeling om deze lonen gelijk
te trekken.
VERGUNNING VOOR BEZOEK AAN BUITENLAND
De
maatregel dat voor personen die bepaalde beroepen uit oefenen, de
Minister een vergunning moeten vragen om het land te mogen verlaten,
golden ook voor het personeel van de Artillerie Inrichtingen.
Tijdens
het aanvragen van de vergunning werd er in ieder geval afzonderlijk
onderzocht of er door het verlaten van het land door de betrokken
persoon gevaar ontstond / of kon ontstaan met betrekking tot lands
defensiegeheimen.
ONTSLAG AANGEVRAAGD
Dat
de heer Muysken, voorzitter van de Raad van Toezicht ontslag had
aangevraagd, had de Minister met leedwezen vernomen. Hij achtte zich
niet gemachtigd om de reden hiervan mede te delen. Wel zei hij dat er
tussen dhr. Muysken en de directie van de Artillerie Inrichtingen,
geen verschil van inzichten bestond, die een reden voor de ontslag
aanvraag zouden hebben gegeven.
¹Taylorstelsel:
systeem van wetenschappelijke bedrijfsleiding, met het doel om
uit de arbeid het hoogste rendement te krijgen, door iedereen op de
juiste plaats en wijze werkzaam te stellen, alle onnodige bewegingen
uit te schakelen en zodoende alle verspilling van energie te
voorkomen. Het berust op een nauwgezet onderzoek van een ieders
arbeidsprestatie.
De
wachtpost bij de Artillerie Inrichtingen aan de Hembrug was wel de
eenzaamste wacht die een milicien kreeg toegewezen.
In elke lichting deed het verhaal de ronde dat je, als je daar op wacht stond, er voor moest zorgen dat je een pakje tabak bij je had, want elke nacht, om klokslag twaalf uur, kwam de “doje foerier” om tabak vragen. Lang geleden zou een foerier zich daar aan het Duivelseiland hebben verdronken. Daarom kon hij geen rust vinden en keerde hij elke nacht naar dezelfde plek terug. De jongens die dat wachtje moesten kloppen waren dikwijls zo bang dat ze het wachtje verkochten. Toen het de beurt was van de Waal Malefijt, in het jaar 1904, heeft hij in die eenzame nacht goed uit zijn doppen gekeken, maar de “doje foerier” heeft hij niet gezien. Nadat de wachtpost aan de Hembrug was ingetrokken werd er niet meer over deze foerier gepraat.
De 1e Luitenant der infanterie A. WILOD
VERSPRILLE was in de mobilisatiejaren voorafgaande en gedurende de 1e
wereldoorlog tewerkgesteld bij de Artillerie Inrichtingen Hembrug en daar verantwoordelijk
voor het keuren van de door het bedrijf in Amerika aangeschafte Colt
mitrailleurs.
Aan het einde van deze oorlog, werd hij door de directie van
de Artillerie Inrichtingen belast met het op grote schaal aanmaken van lichte
mitrailleurs.
Toen het een en ander, ondanks diverse gesprekken met hem niet naar volle
tevredenheid werd uitgevoerd, werd VERSPRILLE ontslagen.
Volgens VERSPRILLE was dit ontslag volkomen onterecht en hij schreef dan ook
een brief naar het Departement van Oorlog met het verzoek een onderzoek in te
stellen naar zijn ontslag.
DE BEHANDELING VAN HET VERZOEK
Het verzoek werd onder n°.166 op de agenda geplaatst: 166. Inlichtingen op het adres van A. WILOD VERSPRILLE, 1e luitenant der infanterie op non-activiteit, te Nijmegen, houdende verzoek een onderzoek te willen instellen naar zijn ontslag bij het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen. (Gedrukt onder n°. 439 der Zitting 1921—1922.)
(439.
1.)
BRIEF VAN DE MINISTER VAN OORLOG
Aan den Voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal.
’s Gravenhage, 21 februari 1922,
Ter voldoening aan het gevraagde in Uw schrijven van 11 november
1921, n°. 154, heb ik de eer U Hoogedelgestrenge het volgende te berichten
omtrent het verzoekschrift van den 1e luitenant A. WILOD VERSPRILLE.
De directie der
Artillerie Inrichtingen belastte in februari 1918 den eerste-luitenant A. WILOD
VERSPRILLE met de leiding en de aanmaak op grote schaal van lichte
mitrailleurs, o. a. omdat deze officier gedurende zijn verblijf aan de
Artillerie-Inrichtingen een uitgebreide kennis omtrent verschillende stelsels
van mitrailleurs had opgedaan en hij belast was geweest met de keuring van de
tijdens de mobilisatiejaren in Amerika bestelde COLT-mitrailleurs, welke keuring
hij zeer tot tevredenheid van den vertegenwoordiger van het munitiebureau te
New-York had verricht en waardoor hij zijn kennis omtrent de vervaardiging van
mitrailleurs had verrijkt.
Voorts werd mede rekening gehouden met het gunstige oordeel, dat de directie
had omtrent den technische aanleg van requestrant, in verband met diens vroeger
werk bij de Wapenfabriek. Op grond van een en ander mocht de directie
verwachten, dat de mitrailleuraanmaak bij meer genoemden officier in goede
handen zou zijn.
De heer WILOD VERSPRILLE behoefde geenszins tot het op zich nemen der leiding
te worden overgehaald; hij had bij de directie krachtig op het ter hand nemen
van de mitrailleuraanmaak aangedrongen en zich geheel vrijwillig en gaarne voor
de leiding van die aanmaak beschikbaar gesteld.
Dat de directie alleen de heer WILOD VERSPRILLE tot de aanmaak in staat zou
hebben geacht is niet juist. Aanvankelijk werkte genoemde officier onder de bedrijf
chef van de Wapenfabriek, terwijl de directie uitdrukkelijk verlangde, dat zoveel
mogelijk overleg zou worden gepleegd met de beproefde speciale wapentechnici,
die de voorafgegane voorbereiding en gedeeltelijke uitvoering van de aanmaak
voor deze mitrailleurs op kleiner schaal hadden geleid, doch nu te zeer bezet
waren met ander werk om ook met de aanmaak in het groot te worden belast.
Na het vertrek van genoemde bedrijf chef in augustus 1918 kreeg de heer WILOD
VESSPRILLE geheel zelfstandig de leiding van de mitrailleurfabriek; ook daarna
werd hem er meermalen op gewezen, dat hij het gewenste verband met de
Wapenfabriek zoveel mogelijk in het oog had te houden.
Inderdaad werden na ongeveer een jaar enkele mitrailleurs ter oplevering aangeboden; deze bleken evenwel ongeschikt voor het gebruik, omdat zij onvoldoende werkten en de te eisen onderlinge verwisselbaarheid van de onderdeden alles te wensen overlieten. Voorts had de inmiddels ingetreden demobilisatie gelegenheid gegeven, meer tijd en zorg te besteden aan het zoeken naar de meest doeltreffende vorm en de beste wijze van harden en afwerken van de onderdelen. Dit had echter niets te maken met de kardinale fouten, welke, zo langzamerhand bleek, aan het werk van de heer WILOD VERSPRILLE kleefden. De instelling van een zogenaamde keuringscommissie ten einde zekerheid te krijgen, dat aan billijke eisen beantwoorde wapens zouden worden geleverd, was niets anders dan de toepassing van de bij de Wapenfabriek steeds gevolgde regel om afgewerkte wapens te laten onderzoeken door personeel, dat onafhankelijk is van degene, die met de aanmaak daarvan is belast. Daarbij werden geenszins zwaardere eisen gesteld dan redelijkerwijze behoord te geschieden. Trouwens, later is alles wat men indertijd van den heer WILOD VERSPRILLE ten aanzien van de mitrailleurs verlangde — en meer dan dat — bereikt geworden. Evenmin als voor andere wapens was voor deze mitrailleurs schriftelijke formulering nodig om tussen vakmensen te kunnen weten, welke eisen op redelijke wijze moesten en konden worden gesteld. Deze waren in hoofdzaak, dat de wapens behoorlijk zouden schieten en de delen onderling verwisselbaar zouden zijn. Ook nu zijn die eisen nog niet nader schriftelijk vastgelegd, zonder dat daarom iemand in twijfel verkeert hoe de wapens moeten zijn.
Er is ook geen ruimte voor de opvatting alsof requestrant
als bij verrassing’ voor eisen zou zijn gesteld, waarop hij niet van de aanvang
af had behoren te rekenen. Schriftelijke formulering heeft hij nooit gevraagd,
noch aan de keuringscommissie, noch aan de directie. Voor hem bestond verder
niet de minste verplichting om zich te onderwerpen aan eisen van de commissie
als die hem onredelijk zouden zijn voorgekomen. In dergelijk geval had hij zich
tot de directie kunnen en moeten wenden. Afgezien wellicht van enkele zaken van
ondergeschikt belang, heeft hij echter nooit meningsverschillen omtrent keuringseisen
aan het oordeel van de directie onderworpen.
Wel was er herhaaldelijk een meningsverschil tussen den heer
WILOD VERSPRILLE en de keuringscommissie over de vermoedelijke oorzaak van
gevonden gebreken, de beste wijze om die weg te nemen, enz., doch dit was
voornamelijk te wijten aan zijn streven om anderen, meer dan wenselijk zou zijn
geweest, buiten de bijzonderheden van de fabricage te houden en gemaakte fouten
zoveel mogelijk te verbergen. Dat hierdoor snel afleveren niet werd bevorderd
spreekt vanzelf.
De voorstelling alsof het optreden van de commissie remmend zou hebben gewerkt
op de goede gang van zaken is ten enenmale onjuist. Integendeel, de commissie
heeft voortdurend met buitengewone toewijding getracht slechts het belang van
de zaak in het oog te houden en opbouwend te werken. Het model van de
mitrailleur heeft door het optreden van de keuringscommissie geen verandering
ondergaan. Wel zijn, even goed als dit voor de instelling van de commissie en
na het vertrek van den heer WILOD VERSPRILLE geschiedde, ook gedurende de
samenwerking met de commissie kleine veranderingen, waarvan de ondervinding de wenselijkheid
had leren inzien, aangebracht, als zulks met het oog op leveringstijd, kosten,
enz., zonder bezwaar mogelijk was. Echter wees de directie er herhaaldelijk met
veel klem op, dat de heer WILOD VERSPRILLE de volle verantwoordelijkheid bleef
behouden en dat hij verbeteringen, door de keuringscommissie aangegeven, alleen
dan had te aanvaarden, als hij die ook zelf werkelijk voor verbeteringen hield.
Bij verschil van mening, hetwelk niet door proeven kon worden opgelost, zou de
directie kunnen beslissen. Inderdaad zou door hen, die na het vertrek van de
heer WILOD VERSPRILLE de fabricage tot een goed eind wisten te brengen, veel
onderdeden als onbruikbaar ter zijde gelegd moeten worden. De oorzaak daarvan
lag echter uitsluitend bij de eerst later in hare volle omvang duidelijk
geworden onverantwoordelijke en lichtvaardige werkwijze van requestrant. Een
gedeelte de afgekeurde onderdeden heeft later bij de aanmaak van
exercitiemitrailleurs nuttige aanwending gevonden.
Toen de directie bij het persoonlijk nagaan van wat zij op
gezag de aan haar verantwoordelijke personen gemeend had te kunnen aannemen,
tot de overtuiging kwam, dat zij geen vertrouwen meer kon blijven stellen in de
opgaven van de heer WILOT VERSPRILLE omtrent levertijd, prijs, enz. alsmede
omtrent de door hem aangegeven oorzaken van vertragingen, oordeelde zij dat een
onderzoek nodig was. Daar zij zelf te zeer door andere bezigheden in beslag
werd genomen, droeg zij dit onderzoek op aan een commissie, bestaande uit de
drie bedrijfschefs. Dat deze commissie van huis uit noch requestrant noch zijn
werk ooit sympathiek gezind was, is een bewering, waarvoor niet de geringste
redelijke grond is bij te brengen. Hoewel slechts een van deze bedrijfschefs
bijzondere ervaring had van de wapenfabricage, waren allen zonder enige twijfel
zeer goed in staat te beoordelen, welke fouten er aan de leiding van den
mitrailleuraanmaak kleefden.
De commissie ontdekte bij haar onderzoek zeer ernstige tekortkomingen; het na
het vertrek van de heer WILOD VERSPRILLE voortgezette meer gedetailleerde
onderzoek heeft de juistheid van het rapport van de bedrijfschefs volkomen
bevestigd. De commissie had volle vrijheid haar taak op te vatten zoals zij
nuttig achtte. Dat zij den heer WILOD VERSPRILLE niet voortdurend bij het
onderzoek aanwezig lieten zijn, is begrijpelijk. Zij achten zich genoodzaakt
verschillende ploegbazen buiten tegenwoordigheid van requestrant te horen,
omdat zij de indruk had gekregen, dat laatstgenoemde de directie en de
keuringscommissie niet eerlijk inlichtte en zijn ondergeschikten er toe
aanzette, gemaakte fouten te verzwijgen en te verbergen.
Op grond van vorenbedoeld rapport moest de directie tot de
overtuiging komen, dat niet mocht worden gerekend op aflevering van lichte
mitrailleurs in afzienbaren tijd, indien werd voortgegaan als tot dusverre; zij
achtte het daarom noodzakelijk, de heer WILOD VERSPRILLE de leiding van den
mitrailleuraanmaak te ontnemen. Dit besluit en de gronden daarvoor werden de
heer WILOD VERSPRILLE door een van de directeuren persoonlijk in een langdurig
onderhoud in zijn huis medegedeeld en toegelicht. Hem werd aangeraden gedurende
14 dagen of een maand met verlof te gaan, waarna men, in verband ook met het
verdere verloop van het onderzoek naar de toestand, nader zou kunnen beslissen.
Het maakte de indruk, dat de heer WILOD VERSPRILLE hierop zou ingaan.
De volgenden dag bleek echter, dat hij zich tot het Departement van Oorlog had
gewend met een weinig doordacht schrijven, waarin hij beweerde, dat hem grof
onrecht werd aangedaan, dat niet hij schuld droeg aan de mislukking maar de
directie en de keuringscommissie, en dat de fabricage in dé war zou lopen als
hij niet bleef. Hij wenste ook de leiding niet over te geven en verklaarde zijn
functie als bedrijf chef te zullen blijven bekleden, totdat de beslissing van
den Minister van Oorlog omtrent zijn ontheffing als zodanig zou zijn genomen.
Deze houding kan natuurlijk niet worden geduld. Het eind was, dat hem de
toegang tot het terrein van de fabrieken moest worden ontzegd. Hij kwam toen
terug op zijn besluit om geen gebruik te maken van het aangeboden verlof. Door
deze wijze van optreden had de heer WILOD VERSPILLE zowel bij zijn chefs en
kameraden als bij zijn ondergeschikten zoveel van zijn prestige ingeboet, dat
het onmogelijk zou zijn geweest om hem te handhaven in enige betrekking bij de
Artillerie-Inrichtingen. Daarom stelde de directie voor, hem bij zijn wapen
terug te plaatsen.
De aflevering van mitrailleurs aan de korpsen, ongeveer 5
maanden nadat requestrant uit zijn functie van bedrijf chef van de
mitrailleurfabriek was ontheven, is uitsluitend te danken geweest aan de
ingrijpende wijziging, welke na zijn vertrek in de fabricage werd aangebracht.
Het ontslaan van losse werklieden hield verband met de. bedoeling om de in
verkeerde banen geleide fabricage van verschillende onderdelen tijdelijk stop
te zetten, totdat al het aangemaakte door de nieuwe leiders grondig zou zijn nagegaan;
en geschift, en de nodige verbeteringen zouden zijn aangebracht.
De beschuldiging, dat de directie bij de moeilijkheden van
1919 in gebreke zou zijn gebleven in het geven van leiding ter zake, mist elke
grond. Zij heeft, zoveel het haar mogelijk was aandacht aan de
mitrailleurfabriek gewijd en daarbij aanhoudend getracht de zo nodige
samenwerking te verzekeren, wat haar, voor zover het de keuringscommissie
betreft, ook ten volle gelukte, doch bij requestrant afstuitte op diens
overdreven gevoel van eigenwaarde en zijn zucht om liever fouten te verbergen
dan eerlijk naar verbetering te streven. Het waren zijn laakbare handelingen
die tot gevolg hadden, dat de leiding niet altijd het gewenste effect kon
hebben. Dat vele vervaardigde onderdelen als waardeloos werden afgekeurd, had
kunnen worden voorkomen als requestrant volgens de bedoelingen der directie had
willen samenwerken met anderen; bij de besprekingen erkende hij. dat zulks
nodig was en beloofde hij, dat hij dit verder ook zou doen.
Het geldelijk nadeel, ontstaan door vervanging van het groot aantal onderdelen,
moet worden geweten aan de onverantwoordelijke werkwijze van requestrant; het
behoeft geen betoog dat de directie nooit zoveel delen zou hebben afgekeurd,
als die behoorlijk voor oorlogswapens bruikbaar hadden kunnen worden geacht.
Zowel uit de behandeling van deze aangelegenheid vanwege het
Departement van Oorlog, als uit het destijds ingestelde onderzoek door een
commissie, bestaande uit 2 officieren buiten de Artillerie-Inrichtingen,
omtrent verschillende onderwerpen, welke in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
ten aanzien van dit Staatsbedrijf te berde waren gebracht, is overtuigend
gebleken, dat requestrant de hem opgedragen taak op zeer onvoldoende wijze
heeft uitgevoerd en dat de scherpe vorm, die het optreden tegenover hem heeft
moeten aannemen, gevolg is geweest van zijn eigen ondoordachte handelwijze.
Op grond van een en ander oordeelde mijn ambtsvoorganger het niet nodig, een
nader onderzoek te doen instellen. Ook ondergetekende acht een nader onderzoek
overbodig, terwijl hij van mening is, dat voor het geven van genoegdoening geen
termen aanwezig zijn.
De Minister van Oorlog,
VAN DIJK
NOGMAALS WILOD VERSPRILLE
Wie dacht dat WILOD VERSPRILLE nu van het toneel was
verdwenen heeft het mis.
Vlak voor het uitbreken van de 2e wereldoorlog had de Artillerie
Inrichtingen een order voor de levering van pantsergranaten voor het Böhler
PAG geschut geplaatst bij de munitiewerkplaats NV Metaalwarenmaatschappij Johan
de Witt gelegen aan De Staart in Dordrecht
Deze fabriek viel militair gezien officieel onder het DMKL, maar vanwege de order en het ter plaatse aanwezig zijn twee Böhler PAG stukken verantwoording voor deze zaken verschuldigd aan de Artillerie Inrichtingen. Bij het uitbreken van de oorlog werd er regelmatig telefonisch contact onderhouden met directeur Den Hollander van de Artillerie Inrichtingen. Deze gaf de zo verkregen informatie direct door aan het A.H.K.
Op 29 juli beantwoorde Den Hollander een brief N.M. Japikse van het Regelings Bureau van het Algemeen Hoofdkwartier die hem had verzocht om een kopie van de aantekeningen van de telefonisch doorgegeven berichten.
13 mei 1940 ± 10 uur
De Reserve Majoor voor spec.diensten A.WILOD VERSPRILLE,
bedrijfsleider van de N.V. Johan de Witt te Dordrecht deelt telefonisch vanuit
de fabriek dezer N.V. mede:
“In Dubbeldam zijn
Duitsche pantserwagens gezien. De verdediging van de verbinding Moerdijk
Rotterdam is onvoldoende sterk. De garnizoenscommandant te Dordrecht is
pessimistisch gestemd”
Dit bericht werd door mij aanstonds doorgegeven aan het
A.H.K.
Toestel nr. 426
Iets later
Dezelfde berichtgever deelt vanaf dezelfde plaats telefonisch
mede:
“De pantserwagens welke te Dubbeldam zij gezien, zouden door de Duitsche troepen buitgemaakte Nederlandsche pantserwagens zijn. Er is ten zuiden van Dordrecht behoefte aan geroutineerde troepen onder leiding van oude, actieve officieren. Een kapitein Dokter, behorende bij een afdeling van 17 R.A. vertelde de reserve Majoor VERSPRILLE, dat zijn afdeling door Duitsche troepen gevangen genomen is na hevig vechten. Daarbij heeft zich moedig gedragen de Kapitein Tenge, die een “flink officier” genoemd werd. Onbekend is waar de krijgsgevangen Nederlanders zijn afgevoerd. Hedenmorgen waren Duitsche troepen in het Oranjepark te Dordrecht. Ze zijn thans weggetrokken. Ondertussen zijn nog geen uur geleden 50 parachutisten bij Zwijndrecht geland.”
Doorgegeven aan het A.H.K.
12.15 uur
De Res.Majoor v. spec.diensten A.WILOD VERSPRILLE
telefoneert mij uit zijn fabriek:
“Zo even is in de
fabriek een soldaat binnengekomen, naam Colignon, radio telegrafist van de
Genie bij de Lichte Divisie. Hij was met vier anderen belast met de bediening
van een radiouitzendingsauto van de I.D. te Dubbeldam en kreeg de tussen 7 en 8
uur opdracht van kapitein Mulder opdracht de zendinstallatie van deze auto
onklaar te maken en zich met de vier anderen naar het veer in Papendrecht te
begeven. Ook de wielrijders, bescherming van zijn afdeling moesten weg. Op weg
naar het veer werden zij aangevallen door een Duitsche patrouille die hen
verspreidde. Colignon komt nu een bootje vragen om daarmee naar Papendrecht
over te steken.
Ingenieur Lambeek van de fabriek Johan de Witt heeft telefonisch bericht van de
Gemeente secretaris van Dubbeldam, dat enige pantserwagens, beschilderd met een
zwart kruis opgerukt zijn in de richting Dordrecht. Daarachter volgt een
Nederlandsche Motorafdeeling.”
Door mij doorgegeven aan het A.H.K.
14.10 uur
De Res.Majoor v. spec.diensten A.WILOD VERSPRILLE
telefoneert vanuit zijn fabriek:
“De Gemeente
Secretaris van Dubbeldam heeft opnieuw gebeld en gevraagd naar een vertrouwde
verbinding met Den Haag. Gisteren heeft hij driemaal getracht het A.H.K. te
telefoneren, doch slaagde daarin niet. De burgemeester van Dubbeldam had hem
opgedragen mede te delen aan Kapt. Lagas van het A.H.K., dat hedenmorgen drie
Duitsche pantserwagens, volgens de burgemeester komende uit Brabant en gevolgd
door een overvalwagen Dubbeldam in de richting Dordrecht waren gepasseerd.
Nederlandsche soldaten lopen in Dubbeldam rond zonder enige leiding, zonder
officieren en zonder verbindingen.”
Deze mededeling is door de Re. Majoor VERSPRILLE doorgegeven
aan Kapt. Van der Mark, adjudant van de Garnizoenscommandant te Dordrecht.
Door mij doorgegeven aan het A.H.K., toestel nr. 426
IETS LATER
“De Commissaris van Politie te Dordrecht telefoneerde ons ter waarschuwing, dat over ongeveer een uur de Duitsche troepen Dordrecht zullen bezetten. Wij (de res. Officieren v. spec. Diensten WILOD VERSPRILLE en Lambeek) trekken ons terug in de richting Rotterdam, na overgave van het beheer van de fabriek aan onze oudste administratieve kracht Wagenaar”