Vergadering van de Ministerraad in begin december 1915: In Memorie van Antwoord op het afdelingsverslag, betreffende het wetsontwerp tot vaststelling van de begroting van inkomsten en uitgaven van het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen voor het dienstjaar 1916 en nadere voorziening ten aanzien van de rente, door het bedrijf aan ‘s Rijks middelen uit te keren zei de Minister van Oorlog , N. Bosboom, over:
LONEN EN TOESLAGEN
Dat
het niet in het voornemen lag om aan de ambtenaren van het
Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen een toelage te geven voor
de buitengewoon lange werktijd, wel werd aan ambtenaren van deze
inrichtingen, van wie het traktement minder dan hfl. 3600 bedroeg,
een maandelijkse premie toegekend, welke verband hield met de meer
productie van de inrichtingen in de voorgaande maand (november 1915)
in vergelijk met de productie van de inrichtingen onder normale
omstandigheden.
Aangezien
de lonen van de werklieden in 1914 al verhoogd waren lag het niet in
zijn bedoeling om deze nogmaals te verhogen.
Dat de dienst
zwaar was werd niet door de Minister ontkend. Hij greep de
gelegenheid ook aan om zijn voldoening uit te spreken over de
toewijding en ijver waarmee het personeel onder zware omstandigheden
zijn taak had verricht, doch hij vond niet dat de daaraan verbonden
langere werktijd geen aanleiding gaf voor een algemene
loonsverhoging. Dit omdat het loon voor elk uur overwerken al met 50%
werd verhoogd.
GEEN VERLOF
Dat aan de Artillerie Inrichtingen het Taylorstelsel¹ zou worden toegepast en dat het personeel geen verlof mocht opnemen bestempelde de Minister als onjuist. Alleen aan personeelsleden, die door de aard van hun werk niet gemist konden worden omdat bij hun afwezigheid de ongestoorde gang van zaken in het bedrijf in gevaar zou komen, werd geen verlof verleend. Voor deze dagen waarop ze in normale tijden verlof zouden hebben gehad, kregen zij 150% meer loon. Dat de geest van het personeel in deze moeilijke tijden wel eens minder goed zou zijn, werd door de Minister ernstig betwijfeld. In tegendeel zelfs want het was bij de directie bekend, dat de werklieden uiterst content waren met het extra geld dat zij in deze dure tijden een welkome aanvulling vonden.
JAARLIJKSE LOONSVERHOGING
Een
vergelijking van de lonen met die van de oorlogvoerende landen, ging
voor de Minister niet op.
Het toekennen van een tijdelijke
loonsverhoging, of het toekennen van gratificaties aan de werklieden,
vond de Minister niet noodzakelijk. Dit vooral omdat het gebruikelijk
was om met de ingang van een nieuw jaar, verhoogd werd. De verhoging
van januari 1915 was gezien de tijdsomstandigheden achterwege
gebleven. De verhogingen die op 1 januari 1916 in gingen bedroegen
(1 tot 4 cent per uur op het normale loon voor de niet vaklieden, het
opvoeren van het loon voor vaklieden tot 35 cent in Delft en tot 37
cent aan de Hembrug)
Op
grond van de motieven die in het voorlopige verslag waren genoemd,
zou het volgens de Minister aanbeveling verdienen, als de werklieden
werkzaam in de fabrieken aan de Hembrug, in Zaandam zouden wonen.
Maar hij zag ook dat er dan zeer vele met elkaar strijdende belangen
in het spel zouden komen.
PENSIOENEN
Betreffende
de tegemoetkoming in de kosten van verpleging van gezinsleden zei de
Minister dat er in geen enkel land zoveel vrijgevige bepalingen, met
betrekking op dit onderwerp zijn en hij het niet raadzaam vond om
hierin nog verder te gaan.
De inhoudingen voor weduwen en
wezenpensioen op de lonen van de losse arbeiders geschiedde volgens
de weduwenwet voor Rijkswerklieden 1914 in verband met de wet van 18
Juli 1910 (Staatsblad nr. 109) tot regeling van de pensioenen van de
mindere geëmployeerden enz. Op daggeld bij de inrichtingen van ‘s
Rijks zee en landmacht.
De arbeiders die na de oorlog weer
werden ontslagen, stonden ten aanzien van deze inhoudingen op
dezelfde lijn met alle losse arbeiders. Op welke de genoemde wetten
van toepassing waren.
Overwogen werd of het wenselijk was de
wetgeving met betrekking tot dit onderwerp te wijzigen.
Van
gebrek aan medewerking vanuit de directie der Artillerie Inrichtingen
en het Departement van Oorlog was geen sprake.
HEMBRUG HOGER LOON DAN DELFT
Met
het oog op de afgelegen ligging van de Artillerie Inrichtingen aan de
Hembrug en de alle daaraan verbonden bezwaren, vond de Minister het
billijk dat de lonen hier dan ook hoger waren als die te Delft. Het
lag om die reden dan ook niet in zijn bedoeling om deze lonen gelijk
te trekken.
VERGUNNING VOOR BEZOEK AAN BUITENLAND
De
maatregel dat voor personen die bepaalde beroepen uit oefenen, de
Minister een vergunning moeten vragen om het land te mogen verlaten,
golden ook voor het personeel van de Artillerie Inrichtingen.
Tijdens
het aanvragen van de vergunning werd er in ieder geval afzonderlijk
onderzocht of er door het verlaten van het land door de betrokken
persoon gevaar ontstond / of kon ontstaan met betrekking tot lands
defensiegeheimen.
ONTSLAG AANGEVRAAGD
Dat
de heer Muysken, voorzitter van de Raad van Toezicht ontslag had
aangevraagd, had de Minister met leedwezen vernomen. Hij achtte zich
niet gemachtigd om de reden hiervan mede te delen. Wel zei hij dat er
tussen dhr. Muysken en de directie van de Artillerie Inrichtingen,
geen verschil van inzichten bestond, die een reden voor de ontslag
aanvraag zouden hebben gegeven.
¹Taylorstelsel:
systeem van wetenschappelijke bedrijfsleiding, met het doel om
uit de arbeid het hoogste rendement te krijgen, door iedereen op de
juiste plaats en wijze werkzaam te stellen, alle onnodige bewegingen
uit te schakelen en zodoende alle verspilling van energie te
voorkomen. Het berust op een nauwgezet onderzoek van een ieders
arbeidsprestatie.
De 1e Luitenant der infanterie A. WILOD
VERSPRILLE was in de mobilisatiejaren voorafgaande en gedurende de 1e
wereldoorlog tewerkgesteld bij de Artillerie Inrichtingen Hembrug en daar verantwoordelijk
voor het keuren van de door het bedrijf in Amerika aangeschafte Colt
mitrailleurs.
Aan het einde van deze oorlog, werd hij door de directie van
de Artillerie Inrichtingen belast met het op grote schaal aanmaken van lichte
mitrailleurs.
Toen het een en ander, ondanks diverse gesprekken met hem niet naar volle
tevredenheid werd uitgevoerd, werd VERSPRILLE ontslagen.
Volgens VERSPRILLE was dit ontslag volkomen onterecht en hij schreef dan ook
een brief naar het Departement van Oorlog met het verzoek een onderzoek in te
stellen naar zijn ontslag.
DE BEHANDELING VAN HET VERZOEK
Het verzoek werd onder n°.166 op de agenda geplaatst: 166. Inlichtingen op het adres van A. WILOD VERSPRILLE, 1e luitenant der infanterie op non-activiteit, te Nijmegen, houdende verzoek een onderzoek te willen instellen naar zijn ontslag bij het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen. (Gedrukt onder n°. 439 der Zitting 1921—1922.)
(439.
1.)
BRIEF VAN DE MINISTER VAN OORLOG
Aan den Voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal.
’s Gravenhage, 21 februari 1922,
Ter voldoening aan het gevraagde in Uw schrijven van 11 november
1921, n°. 154, heb ik de eer U Hoogedelgestrenge het volgende te berichten
omtrent het verzoekschrift van den 1e luitenant A. WILOD VERSPRILLE.
De directie der
Artillerie Inrichtingen belastte in februari 1918 den eerste-luitenant A. WILOD
VERSPRILLE met de leiding en de aanmaak op grote schaal van lichte
mitrailleurs, o. a. omdat deze officier gedurende zijn verblijf aan de
Artillerie-Inrichtingen een uitgebreide kennis omtrent verschillende stelsels
van mitrailleurs had opgedaan en hij belast was geweest met de keuring van de
tijdens de mobilisatiejaren in Amerika bestelde COLT-mitrailleurs, welke keuring
hij zeer tot tevredenheid van den vertegenwoordiger van het munitiebureau te
New-York had verricht en waardoor hij zijn kennis omtrent de vervaardiging van
mitrailleurs had verrijkt.
Voorts werd mede rekening gehouden met het gunstige oordeel, dat de directie
had omtrent den technische aanleg van requestrant, in verband met diens vroeger
werk bij de Wapenfabriek. Op grond van een en ander mocht de directie
verwachten, dat de mitrailleuraanmaak bij meer genoemden officier in goede
handen zou zijn.
De heer WILOD VERSPRILLE behoefde geenszins tot het op zich nemen der leiding
te worden overgehaald; hij had bij de directie krachtig op het ter hand nemen
van de mitrailleuraanmaak aangedrongen en zich geheel vrijwillig en gaarne voor
de leiding van die aanmaak beschikbaar gesteld.
Dat de directie alleen de heer WILOD VERSPRILLE tot de aanmaak in staat zou
hebben geacht is niet juist. Aanvankelijk werkte genoemde officier onder de bedrijf
chef van de Wapenfabriek, terwijl de directie uitdrukkelijk verlangde, dat zoveel
mogelijk overleg zou worden gepleegd met de beproefde speciale wapentechnici,
die de voorafgegane voorbereiding en gedeeltelijke uitvoering van de aanmaak
voor deze mitrailleurs op kleiner schaal hadden geleid, doch nu te zeer bezet
waren met ander werk om ook met de aanmaak in het groot te worden belast.
Na het vertrek van genoemde bedrijf chef in augustus 1918 kreeg de heer WILOD
VESSPRILLE geheel zelfstandig de leiding van de mitrailleurfabriek; ook daarna
werd hem er meermalen op gewezen, dat hij het gewenste verband met de
Wapenfabriek zoveel mogelijk in het oog had te houden.
Inderdaad werden na ongeveer een jaar enkele mitrailleurs ter oplevering aangeboden; deze bleken evenwel ongeschikt voor het gebruik, omdat zij onvoldoende werkten en de te eisen onderlinge verwisselbaarheid van de onderdeden alles te wensen overlieten. Voorts had de inmiddels ingetreden demobilisatie gelegenheid gegeven, meer tijd en zorg te besteden aan het zoeken naar de meest doeltreffende vorm en de beste wijze van harden en afwerken van de onderdelen. Dit had echter niets te maken met de kardinale fouten, welke, zo langzamerhand bleek, aan het werk van de heer WILOD VERSPRILLE kleefden. De instelling van een zogenaamde keuringscommissie ten einde zekerheid te krijgen, dat aan billijke eisen beantwoorde wapens zouden worden geleverd, was niets anders dan de toepassing van de bij de Wapenfabriek steeds gevolgde regel om afgewerkte wapens te laten onderzoeken door personeel, dat onafhankelijk is van degene, die met de aanmaak daarvan is belast. Daarbij werden geenszins zwaardere eisen gesteld dan redelijkerwijze behoord te geschieden. Trouwens, later is alles wat men indertijd van den heer WILOD VERSPRILLE ten aanzien van de mitrailleurs verlangde — en meer dan dat — bereikt geworden. Evenmin als voor andere wapens was voor deze mitrailleurs schriftelijke formulering nodig om tussen vakmensen te kunnen weten, welke eisen op redelijke wijze moesten en konden worden gesteld. Deze waren in hoofdzaak, dat de wapens behoorlijk zouden schieten en de delen onderling verwisselbaar zouden zijn. Ook nu zijn die eisen nog niet nader schriftelijk vastgelegd, zonder dat daarom iemand in twijfel verkeert hoe de wapens moeten zijn.
Er is ook geen ruimte voor de opvatting alsof requestrant
als bij verrassing’ voor eisen zou zijn gesteld, waarop hij niet van de aanvang
af had behoren te rekenen. Schriftelijke formulering heeft hij nooit gevraagd,
noch aan de keuringscommissie, noch aan de directie. Voor hem bestond verder
niet de minste verplichting om zich te onderwerpen aan eisen van de commissie
als die hem onredelijk zouden zijn voorgekomen. In dergelijk geval had hij zich
tot de directie kunnen en moeten wenden. Afgezien wellicht van enkele zaken van
ondergeschikt belang, heeft hij echter nooit meningsverschillen omtrent keuringseisen
aan het oordeel van de directie onderworpen.
Wel was er herhaaldelijk een meningsverschil tussen den heer
WILOD VERSPRILLE en de keuringscommissie over de vermoedelijke oorzaak van
gevonden gebreken, de beste wijze om die weg te nemen, enz., doch dit was
voornamelijk te wijten aan zijn streven om anderen, meer dan wenselijk zou zijn
geweest, buiten de bijzonderheden van de fabricage te houden en gemaakte fouten
zoveel mogelijk te verbergen. Dat hierdoor snel afleveren niet werd bevorderd
spreekt vanzelf.
De voorstelling alsof het optreden van de commissie remmend zou hebben gewerkt
op de goede gang van zaken is ten enenmale onjuist. Integendeel, de commissie
heeft voortdurend met buitengewone toewijding getracht slechts het belang van
de zaak in het oog te houden en opbouwend te werken. Het model van de
mitrailleur heeft door het optreden van de keuringscommissie geen verandering
ondergaan. Wel zijn, even goed als dit voor de instelling van de commissie en
na het vertrek van den heer WILOD VERSPRILLE geschiedde, ook gedurende de
samenwerking met de commissie kleine veranderingen, waarvan de ondervinding de wenselijkheid
had leren inzien, aangebracht, als zulks met het oog op leveringstijd, kosten,
enz., zonder bezwaar mogelijk was. Echter wees de directie er herhaaldelijk met
veel klem op, dat de heer WILOD VERSPRILLE de volle verantwoordelijkheid bleef
behouden en dat hij verbeteringen, door de keuringscommissie aangegeven, alleen
dan had te aanvaarden, als hij die ook zelf werkelijk voor verbeteringen hield.
Bij verschil van mening, hetwelk niet door proeven kon worden opgelost, zou de
directie kunnen beslissen. Inderdaad zou door hen, die na het vertrek van de
heer WILOD VERSPRILLE de fabricage tot een goed eind wisten te brengen, veel
onderdeden als onbruikbaar ter zijde gelegd moeten worden. De oorzaak daarvan
lag echter uitsluitend bij de eerst later in hare volle omvang duidelijk
geworden onverantwoordelijke en lichtvaardige werkwijze van requestrant. Een
gedeelte de afgekeurde onderdeden heeft later bij de aanmaak van
exercitiemitrailleurs nuttige aanwending gevonden.
Toen de directie bij het persoonlijk nagaan van wat zij op
gezag de aan haar verantwoordelijke personen gemeend had te kunnen aannemen,
tot de overtuiging kwam, dat zij geen vertrouwen meer kon blijven stellen in de
opgaven van de heer WILOT VERSPRILLE omtrent levertijd, prijs, enz. alsmede
omtrent de door hem aangegeven oorzaken van vertragingen, oordeelde zij dat een
onderzoek nodig was. Daar zij zelf te zeer door andere bezigheden in beslag
werd genomen, droeg zij dit onderzoek op aan een commissie, bestaande uit de
drie bedrijfschefs. Dat deze commissie van huis uit noch requestrant noch zijn
werk ooit sympathiek gezind was, is een bewering, waarvoor niet de geringste
redelijke grond is bij te brengen. Hoewel slechts een van deze bedrijfschefs
bijzondere ervaring had van de wapenfabricage, waren allen zonder enige twijfel
zeer goed in staat te beoordelen, welke fouten er aan de leiding van den
mitrailleuraanmaak kleefden.
De commissie ontdekte bij haar onderzoek zeer ernstige tekortkomingen; het na
het vertrek van de heer WILOD VERSPRILLE voortgezette meer gedetailleerde
onderzoek heeft de juistheid van het rapport van de bedrijfschefs volkomen
bevestigd. De commissie had volle vrijheid haar taak op te vatten zoals zij
nuttig achtte. Dat zij den heer WILOD VERSPRILLE niet voortdurend bij het
onderzoek aanwezig lieten zijn, is begrijpelijk. Zij achten zich genoodzaakt
verschillende ploegbazen buiten tegenwoordigheid van requestrant te horen,
omdat zij de indruk had gekregen, dat laatstgenoemde de directie en de
keuringscommissie niet eerlijk inlichtte en zijn ondergeschikten er toe
aanzette, gemaakte fouten te verzwijgen en te verbergen.
Op grond van vorenbedoeld rapport moest de directie tot de
overtuiging komen, dat niet mocht worden gerekend op aflevering van lichte
mitrailleurs in afzienbaren tijd, indien werd voortgegaan als tot dusverre; zij
achtte het daarom noodzakelijk, de heer WILOD VERSPRILLE de leiding van den
mitrailleuraanmaak te ontnemen. Dit besluit en de gronden daarvoor werden de
heer WILOD VERSPRILLE door een van de directeuren persoonlijk in een langdurig
onderhoud in zijn huis medegedeeld en toegelicht. Hem werd aangeraden gedurende
14 dagen of een maand met verlof te gaan, waarna men, in verband ook met het
verdere verloop van het onderzoek naar de toestand, nader zou kunnen beslissen.
Het maakte de indruk, dat de heer WILOD VERSPRILLE hierop zou ingaan.
De volgenden dag bleek echter, dat hij zich tot het Departement van Oorlog had
gewend met een weinig doordacht schrijven, waarin hij beweerde, dat hem grof
onrecht werd aangedaan, dat niet hij schuld droeg aan de mislukking maar de
directie en de keuringscommissie, en dat de fabricage in dé war zou lopen als
hij niet bleef. Hij wenste ook de leiding niet over te geven en verklaarde zijn
functie als bedrijf chef te zullen blijven bekleden, totdat de beslissing van
den Minister van Oorlog omtrent zijn ontheffing als zodanig zou zijn genomen.
Deze houding kan natuurlijk niet worden geduld. Het eind was, dat hem de
toegang tot het terrein van de fabrieken moest worden ontzegd. Hij kwam toen
terug op zijn besluit om geen gebruik te maken van het aangeboden verlof. Door
deze wijze van optreden had de heer WILOD VERSPILLE zowel bij zijn chefs en
kameraden als bij zijn ondergeschikten zoveel van zijn prestige ingeboet, dat
het onmogelijk zou zijn geweest om hem te handhaven in enige betrekking bij de
Artillerie-Inrichtingen. Daarom stelde de directie voor, hem bij zijn wapen
terug te plaatsen.
De aflevering van mitrailleurs aan de korpsen, ongeveer 5
maanden nadat requestrant uit zijn functie van bedrijf chef van de
mitrailleurfabriek was ontheven, is uitsluitend te danken geweest aan de
ingrijpende wijziging, welke na zijn vertrek in de fabricage werd aangebracht.
Het ontslaan van losse werklieden hield verband met de. bedoeling om de in
verkeerde banen geleide fabricage van verschillende onderdelen tijdelijk stop
te zetten, totdat al het aangemaakte door de nieuwe leiders grondig zou zijn nagegaan;
en geschift, en de nodige verbeteringen zouden zijn aangebracht.
De beschuldiging, dat de directie bij de moeilijkheden van
1919 in gebreke zou zijn gebleven in het geven van leiding ter zake, mist elke
grond. Zij heeft, zoveel het haar mogelijk was aandacht aan de
mitrailleurfabriek gewijd en daarbij aanhoudend getracht de zo nodige
samenwerking te verzekeren, wat haar, voor zover het de keuringscommissie
betreft, ook ten volle gelukte, doch bij requestrant afstuitte op diens
overdreven gevoel van eigenwaarde en zijn zucht om liever fouten te verbergen
dan eerlijk naar verbetering te streven. Het waren zijn laakbare handelingen
die tot gevolg hadden, dat de leiding niet altijd het gewenste effect kon
hebben. Dat vele vervaardigde onderdelen als waardeloos werden afgekeurd, had
kunnen worden voorkomen als requestrant volgens de bedoelingen der directie had
willen samenwerken met anderen; bij de besprekingen erkende hij. dat zulks
nodig was en beloofde hij, dat hij dit verder ook zou doen.
Het geldelijk nadeel, ontstaan door vervanging van het groot aantal onderdelen,
moet worden geweten aan de onverantwoordelijke werkwijze van requestrant; het
behoeft geen betoog dat de directie nooit zoveel delen zou hebben afgekeurd,
als die behoorlijk voor oorlogswapens bruikbaar hadden kunnen worden geacht.
Zowel uit de behandeling van deze aangelegenheid vanwege het
Departement van Oorlog, als uit het destijds ingestelde onderzoek door een
commissie, bestaande uit 2 officieren buiten de Artillerie-Inrichtingen,
omtrent verschillende onderwerpen, welke in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
ten aanzien van dit Staatsbedrijf te berde waren gebracht, is overtuigend
gebleken, dat requestrant de hem opgedragen taak op zeer onvoldoende wijze
heeft uitgevoerd en dat de scherpe vorm, die het optreden tegenover hem heeft
moeten aannemen, gevolg is geweest van zijn eigen ondoordachte handelwijze.
Op grond van een en ander oordeelde mijn ambtsvoorganger het niet nodig, een
nader onderzoek te doen instellen. Ook ondergetekende acht een nader onderzoek
overbodig, terwijl hij van mening is, dat voor het geven van genoegdoening geen
termen aanwezig zijn.
De Minister van Oorlog,
VAN DIJK
NOGMAALS WILOD VERSPRILLE
Wie dacht dat WILOD VERSPRILLE nu van het toneel was
verdwenen heeft het mis.
Vlak voor het uitbreken van de 2e wereldoorlog had de Artillerie
Inrichtingen een order voor de levering van pantsergranaten voor het Böhler
PAG geschut geplaatst bij de munitiewerkplaats NV Metaalwarenmaatschappij Johan
de Witt gelegen aan De Staart in Dordrecht
Deze fabriek viel militair gezien officieel onder het DMKL, maar vanwege de order en het ter plaatse aanwezig zijn twee Böhler PAG stukken verantwoording voor deze zaken verschuldigd aan de Artillerie Inrichtingen. Bij het uitbreken van de oorlog werd er regelmatig telefonisch contact onderhouden met directeur Den Hollander van de Artillerie Inrichtingen. Deze gaf de zo verkregen informatie direct door aan het A.H.K.
Op 29 juli beantwoorde Den Hollander een brief N.M. Japikse van het Regelings Bureau van het Algemeen Hoofdkwartier die hem had verzocht om een kopie van de aantekeningen van de telefonisch doorgegeven berichten.
13 mei 1940 ± 10 uur
De Reserve Majoor voor spec.diensten A.WILOD VERSPRILLE,
bedrijfsleider van de N.V. Johan de Witt te Dordrecht deelt telefonisch vanuit
de fabriek dezer N.V. mede:
“In Dubbeldam zijn
Duitsche pantserwagens gezien. De verdediging van de verbinding Moerdijk
Rotterdam is onvoldoende sterk. De garnizoenscommandant te Dordrecht is
pessimistisch gestemd”
Dit bericht werd door mij aanstonds doorgegeven aan het
A.H.K.
Toestel nr. 426
Iets later
Dezelfde berichtgever deelt vanaf dezelfde plaats telefonisch
mede:
“De pantserwagens welke te Dubbeldam zij gezien, zouden door de Duitsche troepen buitgemaakte Nederlandsche pantserwagens zijn. Er is ten zuiden van Dordrecht behoefte aan geroutineerde troepen onder leiding van oude, actieve officieren. Een kapitein Dokter, behorende bij een afdeling van 17 R.A. vertelde de reserve Majoor VERSPRILLE, dat zijn afdeling door Duitsche troepen gevangen genomen is na hevig vechten. Daarbij heeft zich moedig gedragen de Kapitein Tenge, die een “flink officier” genoemd werd. Onbekend is waar de krijgsgevangen Nederlanders zijn afgevoerd. Hedenmorgen waren Duitsche troepen in het Oranjepark te Dordrecht. Ze zijn thans weggetrokken. Ondertussen zijn nog geen uur geleden 50 parachutisten bij Zwijndrecht geland.”
Doorgegeven aan het A.H.K.
12.15 uur
De Res.Majoor v. spec.diensten A.WILOD VERSPRILLE
telefoneert mij uit zijn fabriek:
“Zo even is in de
fabriek een soldaat binnengekomen, naam Colignon, radio telegrafist van de
Genie bij de Lichte Divisie. Hij was met vier anderen belast met de bediening
van een radiouitzendingsauto van de I.D. te Dubbeldam en kreeg de tussen 7 en 8
uur opdracht van kapitein Mulder opdracht de zendinstallatie van deze auto
onklaar te maken en zich met de vier anderen naar het veer in Papendrecht te
begeven. Ook de wielrijders, bescherming van zijn afdeling moesten weg. Op weg
naar het veer werden zij aangevallen door een Duitsche patrouille die hen
verspreidde. Colignon komt nu een bootje vragen om daarmee naar Papendrecht
over te steken.
Ingenieur Lambeek van de fabriek Johan de Witt heeft telefonisch bericht van de
Gemeente secretaris van Dubbeldam, dat enige pantserwagens, beschilderd met een
zwart kruis opgerukt zijn in de richting Dordrecht. Daarachter volgt een
Nederlandsche Motorafdeeling.”
Door mij doorgegeven aan het A.H.K.
14.10 uur
De Res.Majoor v. spec.diensten A.WILOD VERSPRILLE
telefoneert vanuit zijn fabriek:
“De Gemeente
Secretaris van Dubbeldam heeft opnieuw gebeld en gevraagd naar een vertrouwde
verbinding met Den Haag. Gisteren heeft hij driemaal getracht het A.H.K. te
telefoneren, doch slaagde daarin niet. De burgemeester van Dubbeldam had hem
opgedragen mede te delen aan Kapt. Lagas van het A.H.K., dat hedenmorgen drie
Duitsche pantserwagens, volgens de burgemeester komende uit Brabant en gevolgd
door een overvalwagen Dubbeldam in de richting Dordrecht waren gepasseerd.
Nederlandsche soldaten lopen in Dubbeldam rond zonder enige leiding, zonder
officieren en zonder verbindingen.”
Deze mededeling is door de Re. Majoor VERSPRILLE doorgegeven
aan Kapt. Van der Mark, adjudant van de Garnizoenscommandant te Dordrecht.
Door mij doorgegeven aan het A.H.K., toestel nr. 426
IETS LATER
“De Commissaris van Politie te Dordrecht telefoneerde ons ter waarschuwing, dat over ongeveer een uur de Duitsche troepen Dordrecht zullen bezetten. Wij (de res. Officieren v. spec. Diensten WILOD VERSPRILLE en Lambeek) trekken ons terug in de richting Rotterdam, na overgave van het beheer van de fabriek aan onze oudste administratieve kracht Wagenaar”
Gedurende de 1e Wereldoorlog werkten er bij het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen ruim 8500 personen, het merendeel was in vaste dienst. Het andere deel bestond uit losse arbeidskrachten en dienstplichtige militairen. Omdat het bedrijf wapens en munitie vervaardigde, ressorteerde het rechtstreeks onder de Minister van Oorlog, N(icolaas). Bosboom. De leiding van het bedrijf lag, mede daarom in handen van beroepsmilitairen en kende als logisch gevolg daarvan een sterk hiërarchisch karakter.
Arbeidsomstandigheden.
De arbeidsomstandigheden in het bedrijf waren er ronduit slecht. Men werkte er zeer lange dagen, hadden slechts korte pauzes en ontvingen een in verhouding tot hun prestaties een zeer karig loon. De officieren die de leiding hadden, gedroegen zich heel onbeschoft tegenover de arbeiders. Verder dreven zij de arbeidsproductiviteit voortdurend op en indien hieraan, om wat voor reden dan ook niet werd voldaan, schroomden zij niet om het personeel te dreigen met ontslag en zelf bedachte straffen zoals het verlagen of inhouden van loon.
Stakingen.
Het kon niet uitblijven dat de werklieden zich gingen verzetten tegen de arbeidsvoorwaarden en omstandigheden waaronder zij moesten werken. En na een reeks van conflicten, barstte in augustus 1916 de bom en brak de eerste staking uit. De aanleidingen voor deze grote staking waren o.a. de onbeschofte behandeling, het steeds maar weer opvoeren van de productiesnelheid en het dreigen met straffen of ontslag door de officieren. Ook de lage lonen, toeslagen, onlogische indeling van de dag en nachtroosters en de hygiëne in de was en kleedlokalen maakten deel uit van hun grieven.
De vakbond.
Op 18 april 1918 bemoeide de ABLR, (Algemeene Bond Losse Rijkswerklieden) zich met de voortdurende conflicten en riep een staking onder de losse arbeidskrachten uit. De aanleiding voor deze staking was de als gevolg van de mobilisatie ingestelde verlenging van de toch al zeer lange werkdagen. Van maandag t/m vrijdag bedroeg de werktijd 12 uur en op de zaterdag 10 uur. Pauzes en reistijden kwamen hier nog bovenop. Gemiddeld waren de werklieden zo’n 82 uur per week van huis. De eerste dag van de staking, die de belangrijkste staking gedurende ww1 in Nederland zou worden, lagen c.a. 3000 werklieden het werk neer. De tweede dag zou dit aantal oplopen tot c.a. 4500 werklieden. Een andere doch niet onbelangrijke reden voor de staking waren idealistische motieven, voor de ABLR en de arbeiders was het uitroepen van en het staken zelf, een middel waardoor er tegen de oorlog en de kapitalistisch ingestelde staat kon worden geprotesteerd.
Dienstplichtigen.
De commandant van de Stelling van Amsterdam, A.R. Ophorst,
had er kennis van genomen dat ook de dienstplichtige militairen die bij de
Artillerie Inrichtingen te werk waren gesteld aan de staking deelnamen. Hij
sommeerde dat alle stakende militairen zich gekleed in hun uniform moesten
melden. De militairen reageerden niet op dit bevel. Een kleine gedeelte van hen
is gearresteerd en enkele anderen meldde zich pas na de staking. Het overgrote
deel is simpelweg weggebleven.
Overleg.
Nadat de vakbond ABLR de militairen ( 14 a 1500 man) aanspoorde om zich te melden verschenen zij op 25 april weer op het toneel. De ABLR had de volgende reden om de militairen aan te sporen: 1 Zij wilden het overleg met de minister van Oorlog herstellen. Dit was op 24 april door de Nederlandse regering afgebroken omdat zij geen stakende militairen wenste te zien. Indien de stakende militairen zich tegen hun arrestatie zouden verzetten, was de regering daarom van plan om in Amsterdam een algemene staat van beleg aan te kondigen. 2 De bond wilde niet langer verantwoordelijk zijn voor de militairen. 3 De militairen hadden in tegenstelling tot de andere stakers geen bonboekjes en broodkaarten gehad omdat die waren ingetrokken. 4 Er dreigde strafrechtelijke vervolging, de krijgsraad zou de militairen voor desertie kunnen veroordelen.
Straffen voor de stakende militairen.
Commandant A.R. Ophorst, van de Stelling van Amsterdam gelastte de overplaatsing van de stakende militairen naar diverse legeronderdelen. De commandant bij de Hembrug negeerde dit en gelastte dat de militairen zich de volgende dag op hun werk aan de Hembrug moesten melden. De volgende dag verschenen zij in burgerkleding op hun werk. Ondanks het staken en vervolgens negeren van bevelen bleven de militairen tot ongenoegen van de stelling commandant onbestraft.
De autoriteiten.
Enige
tijd later besloten de autoriteiten dat het toch een beter plan was om de
dienstplichtigen over te plaatsen en werden zij naar diverse legeronderdelen
die ver van de hoofdstad waren gelegen gestuurd.
De dienstplichtigen die naar een
legeronderdeel in Leeuwarden waren overgeplaatst, toonden daar hun ongenoegen
door met stenen naar het hoofd van een officier te gooien. Wat niet ongestraft
is gebleven.
Tot het jaar 1873 was de Nederlandse landmacht met een grote hoeveelheid verschillende wapens bewapend. Dit waren voornamelijk oude pistolen met een kaliber van 17,1 m/m, een gemoderniseerde percussie inrichting maar lopen zonder trekken en velden. De pistolen waren van de modellen uit 1815 en 1820 (de M 1815 en de M 1820).
Bij de Marine beschikte men toen al geruime tijd over een revolver. Het was een percussie wapen, met een kaliber van 11,2 m/m vervaardigd bij de Maastrichtse vuurwapenfabrikant Beaumont. De officiële naam van het wapen was de Beaumont-Adams revolver, model 1856. In 1869 werd dit type gemoderniseerd volgens een ontwerp van Van Wely ,een Marine officier. Na de modernisering was het wapen geschikt voor eenheids – patronen en omdat het een achterlader was werd het “Revolver A” genoemd. Dit model werd tot ca. 1900 gebruikt.
J.J.
Bergansius, kapitein der Artillerie, geen onbekende in de wapenindustrie was hoofd
van de Maastrichtse wapenkeuringscommissie en had vele contacten op dat gebied.
Hij had grote interesse in de fabricage van handvuurwapens en daarom heel wat
uren doorgebracht bij de Nederlandse maar ook Belgische (Luikse) wapen
industrie. In 1869 verscheen er een boek van zijn hand. “Handleiding tot de
kennis en inrichting en het gebruik van revolverpistolen” In dit boek stond een
ontwerp voor het vervaardigen van een snelvuur oorlogsrevolver. Volgens dit
ontwerp werden een aantal modellen gemaakt. Deze werden door hem ter
beoordeling aan de Minister van Oorlog aangeboden.
Ongetwijfeld zal zijn jongere broer J.W. Bergansius, ook officier en werkzaam bij de Pyrotechnische Werkplaats Delft hem daarbij met raad en daad hebben bijgestaan. Deze broer werd later directeur van de Artillerie Inrichtingen, bevorderd tot Luitenant Generaal. In van 1888 tot 1891 werd hij Minister van Oorlog. Dit beviel hem blijkbaar zo goed dat hij die functie 10 jaar later, van 1901 tot 1905 weer aanvaarde in deze functie was hij de verantwoordelijke persoon voor de invoering van het geschut 7 veld. En als of het nog niet genoeg was, bekleedde hij vanaf 1903 ook nog de functie Minister van Staat.
Enige jaren na het verschijnen van zijn boek paste J.J. Bergansius zijn ontwerp aan en maakte daarmee het wapen geschikt voor eenheids randmunitie met een kaliber van 9,4 m/m. Het model kreeg de lange naam “revolver met zes schoten en een lange worp” en werd in 1873 ingevoerd. De naam werd volgens de gebruikelijke regels naar het jaar van invoering genoemd : M 73 model 1873.
Het Bergansius ontwerp was gebaseerd op een in Juli 1862 gepatenteerde uitvinding van J. Chamelot en H.J. Deville die een wapen door middel van een double action systeem / centraalvuring geschikt maakte om eenheidsmunitie, ontworpen door H. Smith en D. Wesson (Smith&Wesson) te gebruiken. Het wapen kon net als de revolver van A Van Welly aan de achterzijde worden geladen. De kamer/trommel kon zijwaarts geklapt worden waardoor de hulzen uitgenomen en de nieuwe patronen geladen konden worden. Men doet Bergansius vaak tekort door te schrijven dat het wapen volgens het systeem Chamelot-Delvigne is gemaakt. Dit misverstand is in 1879 ontstaan door een foute tekst in een handleiding van 1e Ltn. Husink en is een eigen leven gaan leiden. Het wapen is o.a, gebaseerd en vervaardigd volgens het stelsel Bergansius!
De
M73 was het wapen om de gedateerde M 1815 en de M1820 te vervangen. Het was
zo’n beetje het modernste wat er maar te krijgen was en een hele vooruitgang om
van een enkel schots naar een zes schots wapen te gaan. Het had echter ook
nadelen. Als je zes schoten had gelost, was je voorlopig wel even bezig om de
hulzen er met behulp van de pompstok of de meegeleverde schroevendraaier uit te
halen uit te halen en het van nieuwe patronen te voorzien.
De bedrijven die M73 revolvers maakten waren :
P.Stevens in Maastricht, die er in de periode 1873 – 1877, de eerste 3500 gemaakt heeft. Daarna niet meer, E. de Beaumont te Maastricht, J.F.J. Bar te Delft.
Rond 1900
werden zij ook gemaakt in de W.D.W (Werkplaats Draagbare Wapens) te Delft en
later ook aan de Hembrug. De meeste hier vervaardigde wapens werden meestal
vervaardigd van aangekochte onderdelen, deze waren slechts voorbewerkt en
moesten door de geweermakers en leerling
geweermakers pas gemaakt en daarna geassembleerd worden. Bijna alle bewerkingen
waren handwerk en dus een goede leerschool. Er werden er op die manier totaal
zo’n 13.000 gemaakt.
In 1907 gaf de Minister van Oorlog het hoofd van de WDW, de Majoor M.J.A. Masthoff de opdracht om complete revolvers van het bestaande model bij de verschillende leveranciers aan te kopen. De Majoor stelde de Minister daarop voor, om de benodigde revolvers in de eigen werkplaatsen aan te maken. Hij had voor dit idee diverse wijzigingen bedacht, waardoor een groot aantal handelingen voortaan machinaal konden worden gedaan, wat de productie tijd en het vele handwerk zouden kunnen verminderen. Zijn voorstel hield o.a in dat de loop van het wapen in plaats van achtkantig voortaan rond zou worden , de haan, trekker en laadklep zouden een andere vorm krijgen en de trekker-beugel zou smaller gemaakt moeten worden. Verder was het wapen 4,5 centimeter korter als zijn voorganger en ca. honderd gram lichter. De Minister stemde toe met deze wijzigingen en gaf de opdracht er 4000 te vervaardigen, de eerste verschenen begin 1908. In 1913 volgde er een opdracht voor nog 2100 exemplaren.
Het oorspronkelijke wapen uit 1873 kreeg om het te onderscheiden van de aangepaste versie de toevoeging OM wat zoveel betekende als oud model. De gewijzigde versie zou door het leven gaan onder de oorspronkelijke naam M73. Het kreeg al snel de niet officiële toevoeging NM (nieuw model). De wapens die bij de Hembrug werden gemaakt werden aan de rechter voorzijde van de kast voorzien van het stempel “HEMBRUG”. De M73 OM hadden buiten de vermelding van de fabrikant waar het geproduceerd was een productienummer van 1 tot ca. 13.000, een wapennummer en vaak ook een stempel met het jaartal van in gebruikname. De nummering van de NM wapens die van de Hembrug kwamen hadden als nummer een combinatie van een letter en een nummer dat liep van 1 tot 1000. Daarna volgde een nieuwe letter. Dus na de letter A een nummer van 1 tot 1000 en vervolgens B en wederom een nummer van 1 tot 1000 etc. etc. Er werd er ook een aantal revolvers geproduceerd die geen trekken of velden hadden, maar voorzien een gladde loop. Deze waren bestemd voor het afvuren van traangaspatronen.
De M73 was ingevoerd bij de landmacht
en het KNIL (Koninklijk Nederlands Indische Leger) en het standaard vuist
vuurwapen van de artillerie, cavalerie en de Koninklijke Marechaussee.
Omstreeks 1891 werd een deel van de oude modellen in gevoerd bij de Koninklijke
Marine en de Mariniers. Deze revolvers hadden een M voor het nummer of een
alleen staande M aan de voorzijde van de kast. Omstreeks 1930 verschenen een
aantal van de op deze manier gemerkte wapens bij de landmacht. De landmacht kocht
haar handvuurwapens niet zoals gebruikelijk bij de firma Beaumont, maar schafte
ze aan bij J.F.J. Bar te Delft en P. Peters te Maastricht. De koninklijke
Marine kocht wel bij E. de Beaumont te Maastricht.
De M73 werd kosteloos aan
dienstplichtigen uitgereikt. Voor officieren was het een standaardwapen dat ze op eigen kosten dienden
aan te schaffen. Voor hen was er een verkorte uitvoering met achtkantige loop.
Het wapen werd gedragen in een leren revolvertas met aan de buitenzijde plaats
voor een schroevendraaier, die aan het koppel werd bevestigd of door middel van
draagriemen over de schouder gedragen, een patroontas voor 48 patronen, een
blikje vet, een messing pompstok en voor de beredenen een revolverkoord. Op bovenstaande waren een aantal variaties
mogelijk.
Het wapen kon overweg met de patronen no.5 en no.6. De scherpe patroon no.5 bestond uit een messing huls met rand en ligplaats met aambeeld en brandgat, een slaghoedje en een loden kogel. Deze was vast geperst in de huls en had een groef die gevuld was met vet. Dit vet diende om kruitslijm in de loop te voorkomen. De lading bestond uit 0,7 gram fijnkorrelig zwart buskruit. De patronen waren verpakt in pakjes van zes en of kartonnen doosjes voorzien van een wit etiket, voorzien van de tekst patroon no.5, de hoeveelheid (12), het hulsmerk en jaartal van aanmaak, en fabrikant.
De losse / oefenpatroon no.6 bestond uit een huls met daarin 1,25 gram zwart buskruit, die aan de bovenzijde was afgesloten met een met zaagsel gevulde prop patroonpapier. De patronen waren verpakt in pakjes van zes en of kartonnen doosjes voorzien van een rood etiket, voorzien van de tekst patroon no.5, de hoeveelheid (12), het hulsmerk en jaartal van aanmaak, de fabrikant.
Deze week (28 october 1916) heeft, de Minister van Oorlog aan een twintigtal vertegenwoordigers van de Nederlandsche pers gelegenheid gegeven een kijkje te nemen in onze wapen- en ammunitiefabrieken. Een goede gedachte voorwaar. Wel was reeds eenige tijd geleden een overzicht gegeven van wat er voor ons leger is aangemaakt sedert het begin der mobilisatie, maar het publiek leest in de oorlogsberichten voortdurend van zoo’n ontzaglijk verbruik van ammunitie en wapens, dat werkelijk wel meer dan een officieele meededeling gewenscht is, om de overtuiging te vestigen dat er inderdaad héél wat gedaan is om de bewapening van ons leger te brengen op het peil dat de oorlog van onze dagen eist.
Dat journalistenbezoek gold natuurlijk allereerst de artillerie-inrichting aan de Hembrug, waarheen in 1897 al de wapen-inrichtingen werden overgebracht die wij toen in verschillende plaatsen hadden, en waar sedert 1904 onze geweren in hun geheel worden gemaakt.
Toch is sedert de mobilisatie de inrichting aan de Hembrug tot een volledige wapenfabriek geworden. Het aantal werklieden is er vertiendubbeld, de gebouwen zijn vergroot door bijbouw en door nieuwe verdiepingen. Maar nu wordt dan ook de geheele bewapening van ons leger in al zijn tallooze onderdeelen, daar vervaardigd. Om een klein begrip te geven wat bijvoorbeeld het maken van een geweer beteekent, vermelden we, dat een geweer bestaat uit 88 onderdelen. Er zijn onder die onderdelen verschillende, die 60 en 70 bewerkingen en meer, ja tot zelfs 138 bewerkingen moeten ondergaan.
Voor de bewerking van de kolven alleen is een geheele afdeeling ontstaan,
die zelf haar boomen koopt, zelf de planken zaagt, waaruit de kolven, na
droging van het hout, machinaal worden vervaardigd.
Tegenwoordig worden ook de propellers (schroefbladen) der vliegmachines
hier gemaakt. Vroeger werden deze uit Frankrijk betrokken. Onze vliegers wilden
aanvankelijk van het Ned. fabrikaat weinig weten, doch toen ten slotte geen
invoer meer plaats had, moest men noodgedwongen gebruik maken van het eigen
fabrikaat en… ze bleken beter te zijn dan de buitenlandsche.
De wapenfabriek bezichtigende, zagen we achtereenvolgens alle bewerkingen
die de verschillende onderdeelen van het geweer moeten ondergaan, alles met
machines, zoo vernuftig en zeker arbeidend dat één man vaak vijf machines kan
bedienen, we denken bv. aan het boren der loopen. Dit gedeelte van het werk is
zeker wel het meest belangrijke en toch is er slechts één werkman voor
verschillende machines noodig. De boor der machine is zo gesteld, dat zij tot
op een gedeelte van een millimeter nauwkeurig steeds ‘t gat op de juiste plaats
in den juiste vorm boort.
Na de interessante bewerkingen te hebben gezien, kregen we in de
controle-afdeeling gelegenheid ons een denkbeeld te vormen van de scherpe
controle, die ieder onderdeel tot het allerkleinste deeltje van het geweer,
moet ondergaan, alvorens gebruikt te mogen worden. Met allerlei werktuigen
worden de onderdeelen onderzocht op de maten, de hardheid van het staal enz.
Een buitengewoon secuur werkje is het onderzoeken van de looprichtingen, wat op
het oog geschiedt, slechts door langdurige ervaring kan men daarin een zekere
vaardigheid verkrijgen. De tenslotte goedgekeurde deelen komen dan in de
afdeling ,,samenstelling”, waar de geweren in elkaar worden gezet, om dan
geheel gereed te worden afgeleverd. Zonder het juiste aantal te noemen, mogen
we wel vermelden, dat dagelijks honderden geweren dit gedeelte van de fabriek
verlaten. Nog eenmaal worden dan de geweren beproefd. Geen enkel geweer wordt
in gebruik genomen, voordat het is ingeschoten.
Zoals met de geweren, geschiedt ook de afwerking van alle andere wapens.
Ook deze fabricatie geschiedt machinaal. Handenarbeid is er, behalve de
controle, bijna niet. De werklieden van deze fabrieken zijn in hoofdzaak
burger-werklieden, doch een groot deel hunner is aan de verschillende
troepenafdeelingen onttrokken, dit zijn dienstplichtigen met verlof. In den
laatsten tijd is een inrichting aan de fabriek geopend, waar militieplichtigen
tot geweermaker worden opgeleid.
Maar ook de munitie-industrie moest worden aangevat. Het was noodzakelijk,
dat men er op rekende op eigen kracht te zijn aangewezen. Gelukkig hebben we
ons kunnen overtuigen, dat ook onze munitie-productie een groote vlucht genomen
heeft. Het is ons niet geoorloofd mede te deelen, wat op dit gebied gemaakt
wordt, doch wel kunnen we vermelden, dat in de munitiefabrieken alle ammunitie
gemaakt wordt, alle soorten kogels voor handvuurwapens en voor kanonnen van de
kleinste tot de grootste afmetingen, waarbij bleek, dat ook het zware geschut
niet meer ontbreekt, handgranaten, mijnenwerpers, bommen voor vliegmachines, granaatkartetsen,
eenheidsprojectielen, brisantgranaten, enz.
Op aanschouwelijke wijze werd ook hier weer aangetoond, hoeveel machines er
noodig zijn voor de afwerking van één patroon, één bom of granaat. Hoe tot in
tiende deelen van millimeters nauwkeurig de afwerking moet zijn. Slechts voor
enkele onderdelen van de munitiefabricage wordt op dit ogenblik gebruik gemaakt
van de particuliere industrie.
Het aantal onderdeelen van granaten enz. is al even talrijk als van de
handvuurwapens en de bewerking dier onderdeelen moet zo mogelijk, met nog grooter
nauwkeurigheid plaats hebben dan die van de vuurwapens. De minste afwijking kan
niet alleen het projectiel onbruikbaar of ondeugdelijk maken, maar bovendien
alle berekeningen omtrent den tijd van ontploffing enz. omver werpen. Zoo
nauwkeurig is dan ook de controle, dat b.v. voor één granaat 156 mallen en
meetwerktuigen noodig zijn, om de controleering te doen plaatshebben.
De afdeeling voor de vervaardiging en de behandeling van de springstoffen
ligt geheel afzonderlijk. Alle springstoffen worden ook al weer in de
artillerie-inrichting vervaardigd. Het spreekt vanzelf, dat alle mogelijke
voorzorgen zijn genomen zoowel voor de werklieden, die met de springstof
omgaan, als voor hun in de omgeving werkende mede-arbeiders.
Het zeer gevaarlijke slagkwik wordt in huisjes, achter af liggende,
gedroogd en met andere ontplofbare bestanddeelen vereenigd tot sas, de
springstof voor de slaghoedjes. In ieder huisje, dat met een netwerk van
bliksemafleiders is omgeven, werkt slechts één man. Het huisje is door hooge
aarden wallen geheel geïsoleerd. Nimmer kan dus iemand, die hier werkt, door de
onvoorzichtigheid van een collega een ongeluk krijgen, terwijl ook door eigen
onvoorzichtigheid nimmer een ernstige ramp kan ontstaan.
Het sas wordt verdeeld in kleine hoeveelheden in doosjes, die van buitenaf,
door den vervaardiger worden geplaatst in een lokaaltje, dat geheel met
pantserstaal is afgesloten. In een volgend lokaaltje, dat verdeeld is in
celletjes, weer met pantserstaal omgeven, zitten eenige werklieden, die belast
zijn met het vullen van de slaghoedjes en die daartoe de gevulde doosjes
wegnemen door een klein luikje. Ze nemen een hoeveelheid voor een paar
vullingen en zetten het doosje dan weer achter het luikje. De vulling geschiedt
door de verdeeling over een messing-liniaal, waarin twaalf slaghoedjes zijn
geplaatst. Door een spleet, die juist ruim genoeg is, om de gevulde liniaal
door te geven, schuiven ze de gevulde linialen naar den achter den pantsermuur
werkende man, die de liniaal verder doorgeeft ter afwerking. De vulling der
linialen geschiedt onder een plaat van onbreekbaar glas, zodat wanneer de
kleine hoeveelheid sas nog eens tot ontploffing zou komen, de werkman daarvan
geen of althans weinig hinder zou hebben.
We hadden nog gelegenheid een kijkje te nemen in de kogelgieterij, waar de
kartetsen en handgranaten o.a. gegoten worden.
Uit de groote koepelovens vloeit het vloeibare ijzer als water weg om dan
in de vormen gegoten te werden voor de gietijzeren projectielen. Het smelten
van messing, het metaal voor de patroon en granaathulzen heeft plaats in hel
opvlammende olie-ovens.
In wording is de inrichting voor het persen van stalen granaten, die tot
dusver uit het buitenland betrokken werden.
Het vullen der hulzen, het mallen en controleeren daarvan, het vullen van
de projectielen, geschiedt in afzonderlijk liggende gebouwen onder de strengst
mogelijke controle en voorzorgen.
Ons volgend bezoek gold de elders gelegen opslagplaatsen en werkplaatsen
der artillerie, een sedert de mobilisatie in gebruik genomen, uitgestrekt
terrein met grote magazijnen en stapelplaatsen. Op de buitenterreinen zagen we
grote voorraden staal voor projectielen en reeds gedeeltelijk afgewerkte
projectielen, terwijl de magazijnen volgepakt zijn met allerlei onderdeelen.
De munitie zelf wordt hier niet opgestapeld, doch zoo spoedig mogelijk
gedistribueerd of elders opgeslagen. Het vullen der granaten met springstof en
buskruit is een arbeid, die niet alleen buitengewone voorzichtigheid vereischt,
maar vooral groote nauwkeurigheid, wat de hoeveelheid buskruit betreft. Het
buskruit wordt gedeeltelijk nog ingevoerd, in hoofdzaak uit Zweden, doch
tegenwoordig ook reeds voor een groot deel in ons land gefabriceerd. De
springstof voor de granaten, het trinitrotoluol of TNT wordt machinaal in ronde
blokken geperst, en in dien vorm in de hulzen gebracht.
Het vullen van de revolver-patronen en het verpakken geschiedt mede in deze afdeeling. Ondanks de bergen materiaal en de groote voorraden afgewerkte artikelen, heeft de directie van de artillerie-inrichtingen op deze terreinen nog flinke ruimte om zoo noodig tot uitbreiding te kunnen overgaan.
Ten slotte stond nog op het programma een bezoek aan de constructie-werkplaatsen. Deze werkplaatsen zijn een afdeeling van het staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen, doch munitie of wapens worden hier niet gemaakt.
De werkzaamheden beslaan in het fabriceeren en herstellen der affuitage,
artillerie-voertuigen, richtmiddelen en bedieningsgereedschappen van het
geschut, van de bespanningen, de hulpmiddelen voor het in richting brengen der
vuurmonden, de optische instrumenten,
kijkers, afstandmeters, telescopen enz.
Gedurende de mobilisatie is een afdeeling ingericht waar de rijwielen
hersteld en gefabriceerd worden, benevens een afdeeling waar de motorrijwielen
en automobielen hersteld worden.
Voor de goede uitvoering van één en ander heeft men de beschikking over een
metaaldraaierij, instrumentmakerij, wagenmakerij, ververij, rijwielafdeeling,
motorrijwiel-herstelwerkplaats, automobiel-herstelwerkplaats, magazijnen voor
materialen, controle en expeditie.
Het bedrijf werd tijdens de mobilisatie belangrijk uitgebreid. Het aantal
werklieden van voor de mobilisatie is thans ongeveer vervijfvoudigd. Het
meerdere personeel moest voor een groot gedeelte werden onttrokken aan de
gemobiliseerden. Toch ondervond de uitbreiding in den aanvang groote
moeilijkheden, omdat men hier, in tegenstelling met de munitie- en
wapenfabrieken, in hoofdzaak bekwame vaklieden noodig had. Dit was dan ook de
oorzaak, dat een belangrijk deel van het personeel aan het leger onttrokken moest
worden.
Hoewel het hoofddoel is het verrichten van herstellingen, voor zoover dit
bij de verschillende korpsen niet ter plaatse kan geschieden, wordt toch
tegenwoordig vooral, ook zeer veel materieel aangemaakt als: goederenwagens,
proviandwagens, keukenwagens, keuken-automobielen (de motoren niet), affuiten
voor de veldartillerie en de houwitserafdeeling, caissons voor houwitserafdeelingen,
zadels, raderen, materieel, bestemd voor vervoer van mitrailleurpatronen, instrumenten
voor het richten, en niet te vergeten, rijwielen.
Bij het begin van de mobilisatie waren er betrekkelijk weinig rijwielen bij
het leger in gebruik, dadelijk werden er toen een groot aantal gerequireerd,
meest natuurlijk gewone toerkarretjes. ’t Bleek spoedig, dat deze niet zo
geschikt waren voor het meer ruwe gebruik van den soldaat, terwijl er ook zooveel
soorten waren, dat men vaak groote moeilijkheden had met het verkrijgen van de
noodige verwisselstukken.
Dit leidde tot de samenstelling van een militair-rijwiel, dat met
vermijding van alle luxe, een maximumweerstandsvermogen had. Men hoopt hierdoor
langzamerhand een eenheidsrijwiel te krijgen. De meeste onderdeelen moeten nog
uit het buitenland verkregen worden omdat de binnenlandsche industrie ze niet
kan leveren. Nu kan men ook langzamerhand een stapelmagazijn krijgen, van
waaruit voor alle rijwielen de verwisselstukken kunnen verkregen worden.
Tijdens ons bezoek was er juist een compagnie wielrijders aan de fabriek, die
de oude karretjes kwam inleveren, om daarvoor een nieuw rijwiel –militair
model– in ontvangst te nemen. De rijwielen met de uniforme uitmonstering zagen
er keurig uit en gaven een indruk van buitengewone soliditeit.
Men is thans ook bezig met het maken van affuiten voor afweergeschut tegen
vliegtuigen. Een exemplaar van een afweerkanon op affuit was in de fabriek
opgesteld.
Belangrijk is ook, dat de meeste richtwerktuigen voor het geschut geheel
hier worden gemaakt en hersteld, terwijl speciale afstandmeters voor de
kust-artillerie in de fabriek worden gemaakt, ook alle optische instrumenten,
telefoon, telescopen enz. kunnen in de instrumentwerkplaatsen worden hersteld.
Binnenkort zal de werkplaats voor het herstellen en maken van optische
werktuigen, die in de tegenwoordige oorlog van zulk een groote waarde zijn
gebleken, aanzienlijk worden uitgebreid.
We hadden verder gelegenheid enkele juist aangekomen exemplaren van het
Zweedsche houwitsergeschut te bezichtigen, dat reeds in gebruik is genomen en
spoedig in de eigen fabrieken zal worden gemaakt, daar het gieten van geschut,
dat in 1904 werd gestaakt, thans opnieuw zal worden ter hand genomen en wel
allereerst het gieten van houwitsers.
In de elders gelegen automobielherstelplaats kregen we een idee van de
omvang van deze afdeeling. Niet minder dan 60 auto’s waren in herstelling.
De indrukken, die wij hebben opgedaan, samenvattende, menen we te mogen
constateren, dat het staatsbedrijf der artillerie-inrichtingen alleszins
rekening heeft gehouden met de eischen, die aan een dergelijke inrichting onder
de tegenwoordige tijdsomstandigheden moeten worden gesteld; dat het is geworden
een enorme industrie of liever een complex van industrieën; dat men alle
moeilijkheden zoo goed mogelijk heeft overwonnen en dat, als we binnenkort ook
zelf weer geschut gieten, onze legervoorziening in gene deele van het buitenland
afhankelijk is.
We willen geenszins ontkennen, dat niet te een of anderen tijd gebrek aan
enkele materialen groote moeilijkheden zal kunnen veroorzaken, doch daartegen
over meenen we te mogen vaststellen, dat onze wapen- en munitie-productie,
ieder geval van oorlog toch ongetwijfeld de belangrijkste takken van het
artillerie-bedrijf, in afzienbaren tijd geen gevaar loopen. Niet alleen toch,
dat nu reeds maanden en maanden door de tot het maximum opgevoerde productie
ongetwijfeld een belangrijke voorraad is aangemaakt, maar zoals ons uit eigen
bezichtiging gebleken is — voor zover
dit althans door ons te beoordelen is — zal de nog beschikbare voorraad
grondstoffen nog langen tijd voor de grootst mogelijke massa-productie
voldoende zijn.
De gehele legeruitrusting, die een belangrijke factor is gebleken te zijn, is bij de artillerie-inrichting in goede handen.
CONSTRUCTIEWERKPLAATSEN AI DELFT MAAKTEN VELDPERS MIELING.
In juni 1891 stond in het ,,Het Militair Blad” een artikel over, de veldpers-Mieling”, er stond o.a. het volgende: Men behoeft niet veel ervaring bij de stafdienst te hebben, om te kunnen begrijpen hoe belangrijk het is om de uit te geven bevelen snel te kunnen vermenigvuldigen. Er hoeft dan niet alleen veel minder te worden geschreven, maar er wordt ook veel tijd bespaard. En hoewel we vaak zeggen tijd is geld, in een oorlog is tijd goud waard. Ondanks het feit dat er nu door middel van hectographie, snel afdrukken te verkrijgen zijn, is men er echter nooit zeker van dat er genoeg en goede afdrukken zijn. Het kost veel moeite en als het niet goed is ontstaat er een behoorlijk en ook kostbaar tijdverlies.
Toen de minister van oorlog in de Algemene Landsdrukkerij, een door de directeur (de heer Mieling), samengestelde en in werking zijnde snelproefpers zag, stelde hij hem voor om in overweging te nemen een inrichting te ontwerpen, waarmee men in het veld uitgegeven orders kon zetten en drukken. Ook ongeoefenden zouden het apparaat eenvoudig moeten kunnen bedienen.
Direkteur Algemene landsdrukkerij. C.W. Mieling
Toen de heer Mieling gevolg had gegeven aan de overweging en zijn plannen aan de minister liet zien, gaf deze de constructiewerkplaatsen te Delft opdracht de veldpers te vervaardigen. In het voorjaar van het afgelopen jaar is deze pers met succes gebruikt tijdens manoeuvres rond Enschede en enige andere plaatsen. Na diverse andere proefnemingen werden door de heer Mieling op verschillende plaatsen nieuw geconstrueerde onderdelen aangebracht. Omdat de veldpers bij manoeuvres vaak verplaatst moest worden ontstond het idee dat hij lichter moest worden.
De laatste door de constructiewerkplaatsen vervaardigde veldpers voldoet nu aan de eisen dat hij licht, eenvoudig verplaatsbaar, door niet deskundigen snel en eenvoudig bediend kan worden en ook snelle en goede reproducties van het geschrevene produceert. Als bewijs hiervan dient het feit dat vorig jaar 2 sergeanten die met het vak typographie totaal onbekend waren na 6 respectievelijk 8 dagen oefening, ieder ruim duizend letters per uur hebben gezet en daarvan goede afdrukken gemaakt. De nieuwe veldpers weegt nu 30 kg en is opgeborgen in een kist die ook als tafel gebruikt kan worden. De letterkasten zijn rondom voorzien van ijzeren beugels waaraan 2 handvatten zijn bevestigd. De beugels zijn met 4 schroeven aan het deksel bevestigd, op dat alles goed gesloten blijft.
Op en rond twee maart 1927 meldden verschillende kranten en bladen het volgende: De minister van Oorlog heeft onlangs schriftelijk, door het toekennen van een geldbedrag en door het betuigen van zijn grote tevredenheid aan de sergeant P.Berghuis en de chauffeur J. Kurschmer, beiden van de afdeling expeditie der Artillerie Inrichtingen aan de Hembrug en de jeugdige landbouwer Stolwijk, wonende in den Groote IJpolder bij het kruitvoorraadmagazijn onderscheiden. Die onderscheiding viel hun ten deel voor het manmoedig optreden, waardoor de westkant van Amsterdam voor een verschrikkelijke ramp werd gespaard. Om de gemoederen van de Amsterdammers niet te verontrusten, is het gebeurde geruime tijd geheim gehouden. Maar nu, enkele maanden later, mag aan de daden van deze dappere mannen bekendheid worden gegeven.
Situatie Grooten IJpolder
De feiten zijn de volgende: Op zekere dag in het late najaar werd, zoals wel vaker gebeurd gebeurt, een voorraad patronen, schietkatoen en nog meer hoogst gevaarlijke ontplofbare goederen, onder leiding van sergeant Berghuis, per vrachtauto van de Hembrug naar het kruitmagazijn aan de andere zijde van het Noordzeekanaal vervoerd. De militaire chauffeur Kurschmer zat achter het stuur.
Sergeant P. Berghuis
Chauffeur J. Kurschmer
Toen de wagen aan de overkant, in de Grooten IJpolder, op ongeveer vijftig meter afstand van het kruitmagazijn gekomen was, sloegen plotseling de vlammen uit de motorkast. De sergeant en chauffeur sprongen van de auto en schreeuwden de in het land werkenden boerenarbeiders toe: „Mannen vlucht, redt je leven!” Beide op lijfsbehoud bedacht gaven daartoe aanvankelijk het voorbeeld. Maar direct daarop volgend keerde de sergeant, op de voet gevolgd door de chauffeur terug en begonnen nerveus en haastig de kisten met de gevaarlijke lading van de wagen te halen. Ze waren hiermee nog maar net begonnen, toen zij hulp kregen van de boerenzoon Stolwijk die de wagen op handen en voeten kruipend was genaderd. Het dappere drietal wist in korte tijd de gevaarlijke lading op een veilige afstand te brengen en de vlammen met opgespitte aarde te doven. De wagen was geheel uitgebrand, maar dat had geen enkele betekenis tegenover de ramp die door deze wakkere mannen was voorkomen. Met het kruithuis in de onmiddellijke nabijheid en de petroleumhaven, tankinstallaties en enige grote fabrieken op niet al te grote afstand, zou er bij het in aanraking komen met het vuur van de exploderende lading van de grote vrachtauto een reusachtige explosie hebben kunnen ontstaan die zeker een belangrijk deel van Amsterdam had weggevaagd. Het is dan ook geen wonder dat de regering de moedige daad van dit drietal heeft erkend. De uitreiking die afgelopen zondag aan de Heerengracht plaats vond, heeft menigeen doen inzien welke ernstige gevolgen een ontploffing teweeg kan brengen. Wij achten het niet ondienstig, er op te wijzen, voor welk een groot gevaar door dit kordate optreden, Amsterdam enkele maanden geleden, is behoed.
Op vier maart 1927, verscheen het volgende bericht: Toen wij enige dagen geleden de namen hebben vermeld van de. drie wakkere mannen, om hun kranig optreden hij het gebeurde in de Grooten IJpolder door de minister van Oorlog een beloning en een tevredenheidsbetuiging waardig gekeurd, hadden wij allerminst de bedoeling ongerustheid te wekken. Maar wat in de met kruitmagazijnen bestrooide Grooten IJpolder geschied, was nu eenmaal gebeurd en de aanleiding tot de regeringsonderscheiding voor sergeant P. Berghuis, chauffeur J. Kurschmer en de landbouwer H. Stolwijk mocht eveneens gereleveerd: en ter waarschuwing voor de toekomst, en als dankbaarheidsuiting uit de ambtelijke sfeer tegenover hen, die mogelijk iets ernstigs hebben weten te voorkomen. Nu echter van ambtelijke zijde wordt getracht de betekenis van hetgeen voorviel en dus ook het kordate optreden van de genoemden, te verkleinen, worden wij genoodzaakt andermaal het gebeurde op te halen. Wij laten daarom enkele ooggetuigen aan het woord.
Landbouwer Stolwijk vertelt:
Landbouwer Stolwijk
„Het is gebeurd in den namiddag van den 16e september 1926.” „Op een stuk land gelegen op enige afstand van den Noorderweg in de Grooten IJpolder was mijn tractordorsmachine aan het werk, twaalf of dertien knechten waren er ook aan dn arbeid. Ik bevond mij in een boerderij op enige afstand, zag plotseling vlammen slaan uit een munitie auto die van het patronenmagazijn, waarbij sergeant Berghuis woont, op weg was naar de Artillerie Inrichtingen. Er voor bevreesd dat er een ontploffing zou plaats hebben, die ook voor mijn dorsmachine gevaar zou opleveren, rende ik naar de machine, zette die stop en zag dat het volk in het land zich met grote snelheid verwijderde. Ik zag, toen ik naar het bouwland toeliep, dat de sergeant en de chauffeur van de munitiewagen de armen ophieven in de richting van de knechten, zij moeten ook iets hebben geroepen maar wat, kon ik niet verstaan, al begreep ik dat het een soort van waarschuwing was, om te vluchten. Nauwelijks had ik de dorsmachine stopgezet of ik zag sergeant en chauffeur weer op de auto toelopen, zij begonnen aan; de achterzijde de wagen te lossen. Ik ging onmiddellijk helpen, sergeant Berghuis zei: „Flink zo”, en „gauw mannen, want het is een gevaarlijke lading”.
Wij brachten er met gezamenlijke krachten twee grote gevulde kisten uit, ze voelden ten minste zwaar aan, en ook enige kardoezen. Nadat de lading op enige afstand was neergezet, is de brandende auto, door duwen, verder van de ontplofbare stoffen, afgereden.”
„Vreesde u ernstig gevaar?” vroegen wij.
„Ja, mooi was het niet, wij wonen hier feitelijk tussen de kruithuizen, en de auto raakte ook tussen twee munitiemagazijnen, al liggen die op enige afstand, in brand. Het vuur had het houten bovenstuk achter de chauffeurszitting reeds vernield, de asbestplaat werd warm en de zeilen kap werd óók al aangetast. Toen de wagen was weggereden is de brand, die onder de carburateur zijn haard had, met aarde geblust; een blustoestel heb ik niet zien bezigen, maar op die mededeling kunt u geen peil trekken. De twee mannen van de Artillerie Inrichtingen begonnen dadelijk de wagen af te breken. Enige uren later is lading en het auto overschot, door een Hembrugauto weggehaald. De sergeant bedankte mij voor mijn hulp en vroeg of ik, bij het onderzoek naar de schuldvraag, als getuige zou willen optreden. Ik stemde daarin toe en werd dientengevolge enige tijd later door iemand van de rijksrecherche, gestationeerd aan de Hembrug, opgezocht. Hij vroeg mij of ik enig denkbeeld had aangaande de oorzaak; ik antwoordde ontkennend. Wel zei ik hem dat ik het als leek gevaarlijk vond dat die munitiewagens, die hier toch dagelijks de polder van en naar de kruithuizen, doorkruisen, een kap van zeildoek hebben. „Is het zeil door de zon om zo te zeggen uitgedroogd”, dan is het bij het minste wissewasje, onmiddellijk in brand.”
„Ja”, antwoordde de rechercheur, „ik heb ze dat aan de Hembrug al zoo dikwijls gezegd, maar ze trekken er zich niets van aan!”
Een andere ooggetuige.
Cornelis de Kegt, landbouwersknecht, was op die middag va de 16e september 1926 op het land bij de Noorderweg, bij de dorsmachine van Stolwijk werkzaam.
,,Het zal omstreeks drie uur geweest zijn toen uit de bedoelde munitie auto de vlammen sloegen.
De sergeant van het patronenmagazijn en de chauffeur sprongen er af, zwaaide met de armen en riepen ons toe: „Mensen berg je, denk om je leven!” U begrijpt, wij liepen als hazen, maar op zowat vijftig meter afstand, ging ik liggen bij een sloot, zodat ik van verre kon zien wat er gebeurde. Een ogenblikje later zag ik dat sergeant en chauffeur terugkwamen, een stuk van de kap brandde toen al. Zij begonnen aan de achterzijde de lading te lossen, even later kwam mijn baas Stolwijk er ook bij. Zij werkten had met hun drieën en sjouwden kisten en projectielen van grote afmeting weg. De wagen is, na te zijn ontladen, weggeduwd, de militairen zetten daarna het blussingswerk in met een spuit die slootwater en bagger opzoog en het op de vlammen werpen van aarde, voort. Zij braken later de verbrande houten delen van de auto en smeten die in de sloot. De sergeant heeft later op den middag nog verklaard, dat het hachelijke ogenblikken waren geweest”.