BEGROTING ARTILLERIEBEDRIJVEN
Vergadering van de Ministerraad in begin december 1915:
In Memorie van Antwoord op het afdelingsverslag, betreffende het wetsontwerp tot vaststelling van de begroting van inkomsten en uitgaven van het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen voor het dienstjaar 1916 en nadere voorziening ten aanzien van de rente, door het bedrijf aan ‘s Rijks middelen uit te keren zei de Minister van Oorlog , N. Bosboom, over:
LONEN EN TOESLAGEN
Dat het niet in het voornemen lag om aan de ambtenaren van het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen een toelage te geven voor de buitengewoon lange werktijd, wel werd aan ambtenaren van deze inrichtingen, van wie het traktement minder dan hfl. 3600 bedroeg, een maandelijkse premie toegekend, welke verband hield met de meer productie van de inrichtingen in de voorgaande maand (november 1915) in vergelijk met de productie van de inrichtingen onder normale omstandigheden.
Aangezien
de lonen van de werklieden in 1914 al verhoogd waren lag het niet in
zijn bedoeling om deze nogmaals te verhogen.
Dat de dienst
zwaar was werd niet door de Minister ontkend. Hij greep de
gelegenheid ook aan om zijn voldoening uit te spreken over de
toewijding en ijver waarmee het personeel onder zware omstandigheden
zijn taak had verricht, doch hij vond niet dat de daaraan verbonden
langere werktijd geen aanleiding gaf voor een algemene
loonsverhoging. Dit omdat het loon voor elk uur overwerken al met 50%
werd verhoogd.
GEEN VERLOF
Dat aan de Artillerie Inrichtingen het Taylorstelsel¹ zou worden toegepast en dat het personeel geen verlof mocht opnemen bestempelde de Minister als onjuist.
Alleen aan personeelsleden, die door de aard van hun werk niet gemist konden worden omdat bij hun afwezigheid de ongestoorde gang van zaken in het bedrijf in gevaar zou komen, werd geen verlof verleend. Voor deze dagen waarop ze in normale tijden verlof zouden hebben gehad, kregen zij 150% meer loon.
Dat de geest van het personeel in deze moeilijke tijden wel eens minder goed zou zijn, werd door de Minister ernstig betwijfeld. In tegendeel zelfs want het was bij de directie bekend, dat de werklieden uiterst content waren met het extra geld dat zij in deze dure tijden een welkome aanvulling vonden.
JAARLIJKSE LOONSVERHOGING
Een
vergelijking van de lonen met die van de oorlogvoerende landen, ging
voor de Minister niet op.
Het toekennen van een tijdelijke
loonsverhoging, of het toekennen van gratificaties aan de werklieden,
vond de Minister niet noodzakelijk. Dit vooral omdat het gebruikelijk
was om met de ingang van een nieuw jaar, verhoogd werd. De verhoging
van januari 1915 was gezien de tijdsomstandigheden achterwege
gebleven. De verhogingen die op 1 januari 1916 in gingen bedroegen
(1 tot 4 cent per uur op het normale loon voor de niet vaklieden, het
opvoeren van het loon voor vaklieden tot 35 cent in Delft en tot 37
cent aan de Hembrug)
Op grond van de motieven die in het voorlopige verslag waren genoemd, zou het volgens de Minister aanbeveling verdienen, als de werklieden werkzaam in de fabrieken aan de Hembrug, in Zaandam zouden wonen. Maar hij zag ook dat er dan zeer vele met elkaar strijdende belangen in het spel zouden komen.
PENSIOENEN
Betreffende
de tegemoetkoming in de kosten van verpleging van gezinsleden zei de
Minister dat er in geen enkel land zoveel vrijgevige bepalingen, met
betrekking op dit onderwerp zijn en hij het niet raadzaam vond om
hierin nog verder te gaan.
De inhoudingen voor weduwen en
wezenpensioen op de lonen van de losse arbeiders geschiedde volgens
de weduwenwet voor Rijkswerklieden 1914 in verband met de wet van 18
Juli 1910 (Staatsblad nr. 109) tot regeling van de pensioenen van de
mindere geëmployeerden enz. Op daggeld bij de inrichtingen van ‘s
Rijks zee en landmacht.
De arbeiders die na de oorlog weer
werden ontslagen, stonden ten aanzien van deze inhoudingen op
dezelfde lijn met alle losse arbeiders. Op welke de genoemde wetten
van toepassing waren.
Overwogen werd of het wenselijk was de
wetgeving met betrekking tot dit onderwerp te wijzigen.
Van
gebrek aan medewerking vanuit de directie der Artillerie Inrichtingen
en het Departement van Oorlog was geen sprake.
HEMBRUG HOGER LOON DAN DELFT
Met het oog op de afgelegen ligging van de Artillerie Inrichtingen aan de Hembrug en de alle daaraan verbonden bezwaren, vond de Minister het billijk dat de lonen hier dan ook hoger waren als die te Delft. Het lag om die reden dan ook niet in zijn bedoeling om deze lonen gelijk te trekken.
VERGUNNING VOOR BEZOEK AAN BUITENLAND
De
maatregel dat voor personen die bepaalde beroepen uit oefenen, de
Minister een vergunning moeten vragen om het land te mogen verlaten,
golden ook voor het personeel van de Artillerie Inrichtingen.
Tijdens
het aanvragen van de vergunning werd er in ieder geval afzonderlijk
onderzocht of er door het verlaten van het land door de betrokken
persoon gevaar ontstond / of kon ontstaan met betrekking tot lands
defensiegeheimen.
ONTSLAG AANGEVRAAGD
Dat de heer Muysken, voorzitter van de Raad van Toezicht ontslag had aangevraagd, had de Minister met leedwezen vernomen. Hij achtte zich niet gemachtigd om de reden hiervan mede te delen. Wel zei hij dat er tussen dhr. Muysken en de directie van de Artillerie Inrichtingen, geen verschil van inzichten bestond, die een reden voor de ontslag aanvraag zouden hebben gegeven.
©PDKAIH2019, ©foto Wikipedia
¹Taylorstelsel:
systeem van wetenschappelijke bedrijfsleiding, met het doel om
uit de arbeid het hoogste rendement te krijgen, door iedereen op de
juiste plaats en wijze werkzaam te stellen, alle onnodige bewegingen
uit te schakelen en zodoende alle verspilling van energie te
voorkomen. Het berust op een nauwgezet onderzoek van een ieders
arbeidsprestatie.