BRAND AAN BOORD MUNITIESCHIP?

Het kruitschip van Alkmaar.

Op 12 januari van het jaar 1807 ontplofte er in het centrum van Leiden afgemeerd kruitschip.

Kruitramp Leiden © Infofilm

Men en ook volgende generaties realiseerden zich niet ,dat ramp was veroorzaakt door de ontbranding van zwart salpeterkruit. Dit kruit werd in de twintigste eeuw in de vuurwerkerij in geringe hoeveelheden per scheepslading gebruikt. Ook vage herinneringen aan andere ongelukken waarbij onderandere twee Franse pantserschepen, in 1907 het slagschip “Jéna” en in 1911 de “Liberté” waren te wijten geweest aan het toegepaste Cordiet

Dat de soorten nitroglycerine – nitrocelluose buskruit die in die tijd (1936) bij de Koninklijke Marine in gebruik waren in brand zouden kunnen vliegen was zo goed als ondenkbaar. Buitenstaanders zoals burgemeesters, wethouders en burgers waren hiervan niet op de hoogte en reageerden op de term buskruitschip alsof er elk ogenblik een verschrikkelijke ramp kon ontstaan. Tijdens het langs varen van een schip van de motordienst dat een witte vlag en/of bord voorzien van de met zwarte letters geschreven tekst BUSKRUIT voerde, was dit regelmatig een reden om onmiddellijk in paniek te raken.

Aan het eind van een rustige nacht in het najaar van 1956 verscheen er een rode auto van het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen aan de hoofdgracht te Den Helder. Bij de woning van de chef-arsenaal aangekomen stapte het hoofd van de brandweer der Artillerie Inrichtingen en de Majoor Duschase van Bruchem, uit het voertuig en belden aan bij de woning. Na enige pogingen bleek de electrische bel niet te werken. Er reste de beide mannen niets anders dan maar enige steenjes tegen de ramen op de bovenverdieping te gooien. De dienstbode werd hiervan wakker maar reageerde niet omdat zij dacht het een “vriendje”, die onderweg was naar zijn schip een grapje wilde uithalen. Uiteindelijk werd de chef-arsenaal wakker en kwam naar beneden.

De majoor vertelde hem dat hij met zijn gezelschap uit Alkmaar naar Den Helder was gekomen om te vertellen dat motorschip III eigendom van de Marine met een smeulende lading vanaf Alkmaar naar den Helder onderweg was. Vertelde hij dat de lading onmiddellijk gelost moest worden en dat er geen noemenswaardig gevaar kon ontstaan omdat er zich geen buskruit of explosieven aan boord bevonden en de lading slechts uit schroot bestond.

Munitieschepen nabij de hoofdingang van de AI.

De chef-arsenaal begaf zich onmiddellijk naar de werf. Daar aangekomen gaf hij opdracht om de brug bij het Ankerpark en de afsluitboom van het daar aanwezige bassin te openen. Ook liet hij de sluiswachter van de sluis van het Boerenverdriet waarschuwen.
Na deze opdrachten werd de werfbrandweer in kennis gesteld en liet hij weten dat ze zich klaar moesten maken voor de ontvangst van het schip.
Dat gedaan hebbende “verzocht de chef-arsenaal dat de Hembrugdelegatie naar het “Paleis” te gaan en daar Directeur Visman van het een en ander in kennis te stellen. Na de Directeur gewekt te hebben stelden zij hem in kennis van het gehele voorval. Deze dacht dadelijk aan een buskruittransport en wilde onmiddellijk het bevel doen uitgaan om het schip te weigeren. Wat de delegatie ook probeerde om hem aan het verstand te brengen dat er niets ernstig aan de hand was en dat er geen buskruit aanboord was, niets scheen meer tot hem door te dringen.
Toen de ongeduldig geworden delegatie het helemaal gehad had met de onredelijke directeur veranderde de toon van het gesprek en werd er harde woorden uitgewisseld. Uiteindelijk kwam hij op zijn standpunt terug en mocht het schip toch afmeren op “zijn” werf.

Hierop werd er door de Hembrug delegatie besloten om na al de hele nacht in touw te zijn geweest, ergens iets te gaan nuttigen. Na wat vragen en zoeken kwamen zij bij het tegenover het station gelegen hotel Bellevue. Na enig overleg tussen de delegatie en de hotel eigenaar, de keuken was zo rond zes uur ‘s ochtends nog niet open, werd er besloten om een reuzen pannenkoek (de specialiteit van het hotel) te nuttigen. Welke met het nodige bier weggespoeld werd.

Hotel Bellevue te Den Helder

Wat was er nu eigenlijk aan de hand?

De rijkswerf was al enige tijd bezig om van oud ijzer ankers te gieten waarmee zeemijnen konden verankeren aan de zeebodem. Dit goedkope oude ijzer (schroot) werd door diverse bedrijven aangeleverd. Het transport werd meestal door de eigen binnenvaartschepen van de motordienst marine als retourvracht meegebracht. Eén van de grootste leveranciers van het schoot was de Artillerie Inrichtingen aan de Hembrug, daar produceerden men dagelijks grote hoeveelheden draai, frees en boor afval (krullen en spanen)

Schrootafval tijdens het afdraaien van Marinegranaten

Tijdens deze werkzaamheden werd er koel (boorolie) gebruikt om de gereedschappen te koelen.
De spanen waren dus behoorlijk nat van deze boorolie. Dit afval werd buiten opgeslagen en als de berg te hoog werd onstond er broei in de hoop. Als het ook nog een regende en deze zich met de boorolie vermengde werd dit proces versneld. Het kon verder geen kwaad omdat de hoop regelmatig werd omgehaald.
Buiten deze spanen en krullen had men ook een partijtje afgekeurde granaatkartetsen, deze waren in stukken geslagen om de inhoud (met zwavel vastgezette loden kogeltjes) Aan deze scherven was nog wat zwavel en een aantal kogeltjes blijven plakken.
Na dat het schip geladen was zag men dat deze scherven boven op in plaats van onder de krullen lagen. Aan de schipper werd verteld dat hij alle luiken moest sluiten en tot het moment van het losse gesloten te houden. De kans op broeien werd daardoor zo goed als uitgesloten.
Over de aanwezigheid van zwavel had met de schipper niets verteld en het werd ook niet op de vrachtbrieven vermeld. De kans dat er zich nog buskruit, muntie, explosieven in het schip bevonden was geheel uitgesloten, omdat er voor en na het laden van deze schepen een uitvoerige inspectie plaatsvond. Bovendien had de schipper zijn gezin aan boord en zou dus wel twee keer bedenken om hun in gevaar te brengen.

Halverweg de middag vertrok het schip vanaf de Artillerie Inrichtingen en tegen de avond meerde het af in de haven van Alkmaar. Toen het gezin zat te eten klonk er opeens een luid geschreeuw vanaf de kade. “schipper je schip staat in de brand”. Buitengekomen zag hij grote rookwolken vanonder de luiken komen en het stonk verschrikkelijk naar zwavel.

De omstanders dachten zwavel en buskruit, dat gaat goed mis en waarschuwden gelijk de politie. Deze alarmeerden de burgemeester en de brandweer welke laatste er wel erg lang over deed om ter plaatse te komen. Ondanks dat men er vanuit ging dat er een groot gevaar dreigde stond de gehele kade in een mum van tijd vol met mensen . Eén van hen had thuis een schilderij van het kruitschip van Leiden en begon direct te roepen “wegwezen mensen ren zo hard en ver als je kunt, dat schip kan ieder moment ontploffen”.

Een moedige politieman begaf zich over de loopplank naar de schipper die hem onmiddellijk duidelijk maakte dat er geen buskruit, explosieven, of munitie aan boord bevonden maar de agent wilde het evenmin als de burgemeester,die inmiddels ook ter plaatse was, geloven dat dat daadwerkelijk zo was.

De burgemeester belde de Artillerie Inrichtingen Hembrug op en deze verzekerden hem dat er geen munitie geladen was. Ook werd het hoofd van de bedrijfsbrandweer in kennis gesteld en te zamen met de Majoor van Bruchem naar Alkmaar gezonden om de gemoederen te kalmeren en de autoriteiten gerust te stellen. Deze laatste hadden kunnen weten dat er geen buskruit / explosieven / munitie aan boord waren, omdat in dat geval volgens wettelijke voorschriften 1: De burgemeester in elke plaats die het schip zou passeren daarvoor een vergunning moest verstrekken, 2: Er verplicht een begeleider van het Corps Geleiders van Ontplofbare Stoffen v/h Departement van Waterstaat op het schip aanwezig moest zijn en 3: Er begeleidende vrachtbrieven / documenten aanwezig moesten zijn en het schip een munitievlag en een buskruitbord moest voeren.

Buskruit vlag en bord

Toen de delegatie van de Hembrug in Alkmaar aankwam hielp hun uitleg over de oorzaak van de broei helemaal niets en de burgemeester wilde de brandweer het schip vol water laten pompen, waardoor de brand zou doven, het schip zou door deze onbezonnen actie zeker zinken.
Uiteindelijk werd er toch maar besloten om het schip waaruit inmiddels steeds grotere en dichtere geel witte zwavelwolken opstegen, naar het Alkmaardermeer te slepen. Hierdoor werd de vrees van de burgervader dat het schip kon ontploffen als de motor gestart werd enigszins gesust.

In de ochtend waren de grote rookwolken inmiddels geheel verdwenen en kon de schipper zijn reis naar Den Helder hervatten. De gehele verdere reis door het Noord Hollands kanaal verliep verder voorspoedig en het verbaasde de schipper dan ook dat hij ongestoord de plaatsjes en vlotbruggen kon passeren. Wist men hier nog van niets of was de angst inmiddels verdwenen?

In Den Helder was de directeur Visman inmiddels op de losplaats nabij de Westpoort bij het voormalige korenmagazijn aangekomen en trof daar de Hembrug delegatie en de chef-arsenaal welke laatste bezig was om het lossen van het MTD III voor te bereiden.
De directeur reageerde furieus en wilde het scheepje alsnog weigeren, in zijn onredelijkheid ging hij zelfs zover dat hij de Admiraal wilde verzoeken het scheepje op de rede te beschieten en daarmee de grond in te boren.
Precies op dat ogenblik naderde over de Westgracht de MTD III en meerde aan. Ogenblikkelijk begon het werfpersoneel met het lossen en om tien uur ‘s morgens was de klus geklaard. Van de gereed liggende brandslangen was geen gebruik gemaakt en ook deze werden opgeruimd. De vrouw van de schipper, die de nacht bij kennissen in Alkmaar had doorgebracht was inmiddels ook in Den Helder gearriveerd en zorgde er voor dat alle betrokkenen werden voorzien van koffie.
En zo kwam er een einde aan deze veel bewogen reis van het “kruitschip van Alkmaar”.

©PDKAIH2019

Cordiet:  een explosieve rookloze stuwstof die vervaardigd wordt door twee hoogexplosieve stoffen te mengen (nitrocellulose en nitroglycerine).
Zwart salpeterkruit:
mengsel van salpeter, zwavel en houtskool, dat wordt gebruikt als springstof, ontstekingslading en voortstuwingsmiddel.

BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN DE AR 10

BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN DE AR 10.

Het Amerikaanse leger merkte tijdens de 2e wereldoorlog dat hun infanteriegeweer duidelijk minder presteerde dan de wapens van hun tegenstanders. Het duurde echter tot na de 2e wereldoorlog voordat men besloot dat hun wapen aan modernisering en dus vervanging toe was. Een na de oorlog opgerichte commissie besloot uiteindelijk dat de Belgische FN fabrieken en het Amerikaanse Springfield als beste partijen uit de bus kwamen. Het door de FN ontworpen wapen kreeg de codenaam T48 en het Springfield wapen T44 (dit was een gemoderniseerde Springfield-Garand M1). Beide wapens konden echter niet aan de eisen van de commissie voldoen, maar omdat er niets anders voor handen was gingen de beproevingen van beide wapens gewoon door.

De AR 10

Tegelijkertijd (1948) was een medewerker (Georg Sullivan) van de Fairchild fabrieken in de schuur van zijn huis bezig met het verwezenlijken van zijn idee om een lichtgewicht (grotendeels van aluminium vervaardigd) vuurwapen te maken. Toen hij de toenmalige president directeur van Fairchild ( Richard S. Boutelle)  in kennis bracht van zijn plan, zag deze dadelijk de waarde van deze goed uitgewerkte ideeën. Hij zag wel mogelijkheden om het e.e.a. te verwezenlijken en stelde voor om een researchmaatschappij voor het ontwikkelen van lichte wapens op te richten. Vuurwapenexpert Gene Stoner en voor de productie, administratie en financiën Charles Dorchester zouden Sullivan bijstaan in het verder ontwikkelen en uitvoeren van zijn ideeën. Omdat het een dochtermaatschappij van Farchild was, kreeg het de naam ‘Armakte’ en ging men in 1952 voortvarend aan de slag.

Sullivan ontwikkelde de AR 1, een geweer met een dunne stalen loop die in een aluminium loop paste. Verder had het superlichte wapen een met schuim gevulde kolf. Stone ontwikkelde de AR 3 een halfautomatisch geweer, het bleef bij een prototype. Na het verder ontwikkelen werd een type genaamd AR 5 ontwikkeld. Dit wapen werd door de Amerikaanse luchtmacht goed bevonden en ging verder als de MA-1.  De voor het wapen gebruikte munitie was de (30.06 Garand) 7.62 x 63 m/m patroon. In 1955 werd het wapen aangepast voor de ingekorte versie van deze munitie door de (38 Winchester) 7.62 x 51 m/m. Dit voldeed aan de in 1954 door de NAVO ingevoerde standaard maat.

Na diverse wijzigingen / verbeteringen was men in oktober 1956 zover om de twee variaties van de vederlichte, makkelijk te gebruiken en te onderhouden wapens aan de Board of the Infanterie te demonstreren. Het waren het type AR 10a met de korrel op de vlamdemper en de AR 10b met de korrel die op de loop achter de vlamdemper was gemonteerd. De board was zo onder de indruk, dat zij besloten de wapens aan de strijd tussen de T44 en de T48 toe te voegen. Om dit nieuws over de toelating van het wapen internationale bekendheid te geven organiseerde de President Directeur van Fairchild, R. Boutelle, eind november, in zijn eigen huis, in Hagertown, een persconferentie. Op 1 december begon het uitgebreide testprogramma, waarbij de diverse prototypes uitvoerig aan allerlei zeer zware proeven werden onderworpen. Van de zeer vele resultaten van de persconferentie, waarvan in diverse kranten en tijdschriften, over de hele wereld, verslag werd gedaan, was een artikel in “de Time” van 3 december 1956, het zou de geschiedenis van de AR 10 veranderen. Het artikel was vergezeld van foto, met daarop de trotse President-Directeur, staande in zijn tuin en met een prototype van de AR10 in zijn handen. Het was deze foto die de aandacht trok van de toenmalige directeur van het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen, de heer Jungeling. Toen hij achterover leunend in zijn stoel, in het kantoor aan de Zaandamse Hemkade het hele artikel las, moest hij gelijk denken aan het door het Nederlandse leger gebruikte M1 Garand geweer dat hoognodig aan vervanging toe was. Ook zag hij hier een kans om van de inmiddels tot gereedschappenfabriek en onderhoudswerkplaats geworden fabriek met zijn enorme kennis en ervaring over wapenproductie, weer een echte Nederlandse wapenfabriek te maken.

 

Techn. Ir. Hilarius houd trots het eerste na de 2e wereldoorlog in Nederland geproduceerde geweer vast, met daarop het AI embleem en serienr 00001. De AR 10 en de fabricage afdeling bij de Artillerie Inrichtingen Hembrug.

Het toeval wilde dat één van de directieleden van de Fokker fabrieken, tot 1940 als hoofdingenieur, één van de vaste medewerkers van Jungeling was geweest. Fokker had de Fairchild fabrieken in Amerika een licentie gegeven voor het vervaardigen van de Fokker F27 in dat werelddeel. Daardoor waren er regelmatig contacten tussen Fokker en Fairchild. De heer Jungeling nam contact op met zijn oud medewerker en vroeg hem of hij tijdens het eerste bezoek van Fairchild aan Schiphol/Fokker een gesprek kon regelen. En na niet al te lange tijd bezocht een delegatie van Fairchild de Artillerie Inrichtingen. Zij zochten productie mogelijkheden in Europa, om aan de enorme vraag naar het nieuwe wapen, welke na de persconferentie was ontstaan te voldoen. Verder werden ze ook door het Congres onder grote druk gezet om zo snel mogelijk te beslissen en zaken te doen met betrekking tot verkoop en invoering van de diverse modellen van het wapen. Het kon dan nog verwerkt worden in het fiscale jaar 1959.

Tijdens proefnemingen bleek dat er tijdens een duurtest op een testbaan in Aberdeen, na zeer langdurige blootstellingen aan zand / water / hitte / kou en het verschieten van 50.000 patronen een roestvrij stalen loop had losgelaten van zijn aluminium mantel. Verder maakte de Board of de infanterie al op 1 mei 1957 bekend te hebben gekozen voor de T44. Dit wapen werd als M14 ingevoerd, een type met een zwaardere loop als MIS. Het US Marine Corps wilde wachten tot het einde van het testprogramma. Amerikaanse deskundigen zei dat het wapen nog niet productierijp, bruikbaar was, maar dat het zeer vele goede zaken in zich had. De verder ontwikkeling zou volgens hen nog wel vijf jaar duren. De verschillende NATO land bleven geïnteresseerd in het wapen. Na vele gesprekken tekenden Fairchild en de Artillerie Inrichtingen, begin juni 1957, een voorlopige overeenkomst.

Op 4 juli werd in een appartement te Parijs ( Waar vroeger de in Nederland geboren, Franse actrice Sara Bernard gewoond heeft)  met gouden pen, waarin de logo’s van Fairchild en de Artillerie Inrichtingen zijn gegraveerd, het officiële 5 jarige contract getekend door Richard Botelle en Georg Sullevan  van Fairchild en Jungeling en J.A. v/d Dijke van de Artillerie Inrichtingen. Het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen mochten nu als enige de AR 10 fabriceren. (waarvan 2000 stuks binnen een jaar na ondertekening). Voor de verkoop van de wapens werden de firma’s Interarmco-Alexandrie en Sidem-Brussel verantwoordelijk. In een later stadium werd de firma Cooper Mac Donald-Baltimore hieraan toegevoegd. De gouden pen werd door Sullevan mee terug genomen naar Amerika.

De Artillerie Inrichtingen beschikte over een afdeling gereedschapsmachines en daar werd met grote snelheid gewerkt aan de productielijn voor de AR 10, die in zeer korte tijd gereed was. Een klein maar niet onontkoombaar gebeuren was dat alle tekeningen uit Amerika kwamen en de maatvoering dus in inches was. Armakte stuurde Arthur Miller naar Nederland om de Artillerie inrichtingen te helpen en op de tekenkamer werden nieuwe tekeningen gemaakt in het hier gangbare metrieke stelsel. Dit moest met zeer grote nauwkeurigheid gebeuren, want alle onderdelen van de AR 10 moesten uitwisselbaar zijn en blijven.  Op deze manier hadden ook de diverse onderdelen geen wapen gerelateerd nummer, ze pasten immers overal en altijd.

Tegen het einde van 1957 was de onderdelenproductie gereed en had men al zoveel geproduceerd dat het samenstellen van de wapens in januari 1958 kon beginnen. De door de in Amerika opgedane ervaringen werden al vanaf deze eerste productie toegepast. Een aantal wijzigingen / verbeteringen werden door de Artillerie Inrichtingen doorgevoerd. De busvormige terugstoot en vlamdemper werd verwijderd omdat het door de gewone soldaat bijna niet te doen, zo niet onmogelijke was om hem met name in het veld schoon te maken. Gevolg van deze wijziging was dat het wapen een iets grotere, maar niet onoverkomelijke terugstoot had. Verder werd de gasbuis die het gas naar de grendel afvoerde en aan de zijkant van het wapen zat, werd vervangen door een gasbuis aan de bovenzijde van het wapen en de invoer van de afsluiter werd gewijzigd en verder naar achteren verplaatst. De holle kolf met daarin ruimte voor een buisje olie en schoonmaakgereedschap werd vervangen door een sterker massiever exemplaar. Na buiten de voornoemde wijzigingen, nog wat kleinere wijzigingen aan de diverse modellen te hebben aangebracht en vele testen verder werden er door de Artillerie Inrichtingen voornamelijk voor militairen gefabriceerd. Een klein aantal semi automatische wapens was bestemd voor civiel gebruik. In totaal bedroeg de productie zo’n 9500 wapens in diverse uitvoeringen . Het aantal door de Amerikanen vervaardigde exemplaren bedroeg c.a. 600 stuks.

In 1960 was al bekend dat Fairchild Armalite ontevreden was over de vertragingen tijdens het starten van de gereedschappen en productie van de AR 10 bij de Artillerie Inrichtingen en dat zij om die redenen al besloten hadden de licentie niet te vernieuwen /verlengen.  Door dit feit en de tegenvallende verkopen en de exportbeperkingen die door Nederland werden gehanteerd, besloot de Artillerie Inrichtingen de productie van alle kleine wapens te stoppen.  Alle onderdelen, prototypen en wapen gerelateerde gereedschappen werden verkocht of vernietigd. Overige gereedschappen en machines van de productielijn werden aan Israel verkocht. Documentatie, tekeningen etc. zijn buiten wat door enkele personeelsleden “veiliggesteld” is werd weggegooid of vernietigd.

Bronnen: NMM, Fairchild, eigen archief, foto Jungeling ©P.Marcuse †,  ©PDKAIH2019

Zie ook: